Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1969 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 16 november 2021 heeft zij een aanvraag ingediend voor verblijf bij haar partner [naam partner] (referent), die is geboren op 1 juli 1959. Bij haar aanvraag heeft zij verzocht om ontheffing van het inburgeringsvereiste.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet beschikt over een geldige mvv. Eiseres voldoet niet aan het inburgeringsvereiste en zij komt niet in aanmerking voor een vrijstelling van dat vereiste. Ook heeft eiseres volgens verweerder niet aangetoond dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor zij in
aanmerking komt voor ontheffing van het inburgeringsvereiste. Verweerder is van mening dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende heeft gedaan om te slagen voor (onderdelen van) het inburgeringsexamen. Tot slot is volgens verweerder de weigering om de gevraagde mvv te verlenen niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.1
3. Eiseres voert aan dat handhaving van het inburgeringsvereiste afbreuk doet aan het doel en nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn.2 Zij meent dat zij had moeten worden vrijgesteld van de inburgeringsverplichting wegens haar bijzondere en persoonlijke omstandigheden.3 Zo heeft eiseres vanwege haar leeftijd, faalangst en analfabetisme moeite om te slagen voor het inburgeringsexamen. Verder heeft eiseres verklaringen overgelegd van haar arts en docent waaruit zou blijken dat zij last heeft van concentratieproblemen, faalangst en een beperking in haar cognitieve vaardigheden. Eiseres is inmiddels ongeveer vier jaar bezig met de voorbereiding op haar inburgeringsexamen. Hiervoor heeft zij cursussen gevolgd bij Institut Ibn Khaldun. Deze cursussen zijn volgens eiseres gericht op het inburgeringsexamen voor analfabeten. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres foto’s overgelegd van het cursusmateriaal. Verweerder stelt zich dan ook ten onrechte op het standpunt dat deze cursussen niet aansloten bij haar leerbehoeftes. Ook is het van belang dat eiseres wordt vrijgesteld van het inburgeringsvereiste, omdat referent vanwege zijn medische toestand verzorgd dient te worden door eiseres. Verder heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de financiële situatie van eiseres en referent. Eiseres heeft zich voldoende ingespannen om zich voor te bereiden op het inburgeringsexamen. Zij verwijst hiervoor nog naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 28 juni 2021.4 Tot slot heeft eiseres een uitspraak overgelegd van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 23 januari 20235 waaruit zou blijken dat inburgering in het buitenland geen geschikt middel is om het doel te bereiken, in het licht van artikel 14 van het EVRM.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In artikel 14 van het EVRM is bepaald dat het genot van de rechten en de vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, verzekerd moet worden zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status. Dit betekent dat het artikel geen zelfstandige betekenis heeft, maar dat altijd samenhang met een andere bepaling uit het EVRM is vereist. In dit geval heeft eiseres omstandigheden en feiten aangevoerd die zien op artikel 8 van het EVRM.
5. Voor een geslaagd beroep op artikel 14 van het EVRM moet verder sprake zijn van een vergelijkbare positie tussen een derdelander die niet mvv-plichtig is en een derdelander die wel mvv-plichtig is. En voor zover daarvan sprake is, slaagt een beroep op artikel 14 van
1. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3 Arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 maart 2010 in zaak C-578/08 (Chakroun), en van 9 juli 2015, zaak C-153/14 (K. A.).
het EVRM alleen dan, wanneer er voor de onderscheiden behandeling geen redelijke en objectieve rechtvaardiging is.6
6. Verweerder heeft terecht overwogen dat in dit geval een beroep op artikel 14 van het EVRM niet slaagt, omdat geen sprake is van gelijke gevallen. Daarvoor heeft verweerder kunnen overwegen dat vrijstelling van het mvv-vereiste van inwoners van een bepaald land wordt gebaseerd op factoren die per land verschillen, zoals buitenlandse betrekkingen en financieel economische belangen. Verweerder merkt daarbij terecht op dat mensen die gezinshereniging aanvragen wel de gezinsherenigingswens met elkaar gemeen hebben, maar dat dit niet maakt dat deze mensen voldoende gelijk zijn als ze uit verschillende landen komen, omdat de specifieke situatie in elk land en de belangen van dat land verschillen.
7. Nu geen sprake is van gelijke gevallen zoals bedoeld in artikel 14 van het EVRM, slaagt deze beroepsgrond niet. De rechtbank zal dan ook niet toekomen aan het beantwoorden van de vraag of voor de onderscheiden behandeling geen redelijke of objectieve rechtvaardiging is.
Ontheffing inburgeringsvereiste
8. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw7 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen, indien een inburgeringsplichtige vreemdeling niet beschikt over kennis op basisniveau van de Nederlandse taal en de Nederlandse maatschappij. Niet in geschil is dat eiseres inburgeringsplichtig is en niet in aanmerking komt voor vrijstelling. In geschil is of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor eiseres in aanmerking moet komen voor ontheffing van het inburgeringsvereiste.8 Verweerder beoordeelt eiseres in aanmerking komt voor ontheffing op basis van haar persoonlijke situatie, de aangevoerde omstandigheden, de getoonde wil om voor het examen te slagen, en de inspanningen die daarvoor geleverd zijn.9
9. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om zich voor te bereiden op en te slagen voor het inburgeringsexamen. Verweerder heeft hiervoor kunnen meewegen dat in het geval van eiseres geen sprake is van dusdanige bijzondere omstandigheden dat zij op grond daarvan kan worden ontheven of vrijgesteld van de inburgeringsplicht. Verweerder stelt niet ten onrechte dat niet is gebleken welke precieze medische omstandigheden ervoor zorgen dat zij niet kan voldoen aan het inburgeringsvereiste. Uit de verklaringen van de docent blijkt namelijk wel dat eiseres concentratieproblemen heeft en mogelijk aan faalangst lijdt, maar niet dat haar cognitieve vaardigheden dusdanig beperkt zijn dat zij het inburgeringsexamen niet meer kan halen. Daarbij stelt verweerder terecht dat de verklaring van de docent niet verifieerbaar is en dat onbekend is in hoeverre hij is gekwalificeerd. Ook de verklaring van de arts heeft
6 Zie bijvoorbeeld het arrest van het EHRM in de zaak Bah tegen Verenigd Koninkrijk van 27
september 2011, 56328/07 en het arrest van het EHRM in de zaak Hode en Abdi tegen Verenigd Koninkrijk van 6 november 2012, 22341/09.
8 Artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
9 Paragraaf B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
verweerder onvoldoende kunnen vinden. Uit die verklaring blijkt immers juist dat eiseres geen problemen heeft met haar zicht, gehoor of spraak. Ook blijkt uit deze verklaring niet dat eiseres andere psychische klachten of een mentale beperking heeft.
10. Verder heeft verweerder kunnen meewegen dat er verschillende mogelijkheden zijn voor analfabeten om het inburgeringsexamen te halen. Niet in geschil is dat eiseres zich vier jaar lang heeft voorbereid op het inburgeringsexamen, waarvan zij een aantal jaar bij Institut Ibn Khaldun cursussen heeft gevolgd. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat de gevolgde cursussen aansloten op de leerbehoeftes van eiseres. Ook is niet gebleken dat eiseres op verschillende manieren heeft geprobeerd toch het inburgeringsexamen te halen. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat eiseres had kunnen wisselen van docent of leerschool. Ook had zij het examen per onderdeel kunnen afleggen. Niet is gebleken dat eiseres deze mogelijkheden heeft geprobeerd te benutten.
11. De stelling van eiseres dat zij voor referent moet zorgen vanwege zijn medische problematiek slaagt evenmin. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat deze gestelde medische problematiek onvoldoende is onderbouwd. Uit de overgelegde verklaring van de UWV10 blijkt wel dat referent tussen 80% en 100% arbeidsongeschikt is, maar niet wat precies de medische problematiek van referent is. Mede in verband daarmee is ook onvoldoende onderbouwd waaruit blijkt dat referent zorg behoeft van eiseres.
12. Verweerder heeft verder terecht overwogen dat eiseres haar financiële positie niet heeft onderbouwd. Zo heeft zij geen documenten overgelegd waaruit de exacte kosten voor de cursussen, het inburgeringsexamen en de reis daar naartoe blijken. Ook heeft zij geen verdere inzichten gegeven in referent zijn financiële positie, dan wel die van haarzelf.
13. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 28 juni 2021, niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor ontheffing van de inburgeringsplicht.
14. De rechtbank stelt vast dat verweerder een belangenafweging heeft gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM en dat hij daarbij het belang van de Nederlandse overheid heeft afgewogen tegen het persoonlijk belang van eiseres en referent. Verweerder heeft daarbij betrokken dat eiseres nooit eerder in Nederland een verblijfsvergunning heeft gehad en dat zij niet met referent heeft samengewoond. De stellingen van eiseres dat referent medisch afhankelijk is van haar en dat er sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen vanwege de banden met Nederland, heeft eiseres niet onderbouwd met (medische) documenten. De rechtbank acht de door verweerder gemaakte belangenafweging daarom niet onredelijk en verweerder heeft onder de gegeven omstandigheden dan ook geen doorslaggevend gewicht hoeven toe te kennen aan het belang van eiseres bij eerbiediging van haar familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
10 Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.