In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiser om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij zijn partner, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser niet voldeed aan de inburgeringsvereisten en onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van een duurzame en exclusieve relatie met zijn partner. Eiser had weliswaar verklaard dat hij zich had ingespannen om het inburgeringsexamen te halen, maar de rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom handhaving van het inburgeringsvereiste in dit geval de gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk maakte. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de Staatssecretaris op goede gronden had geconcludeerd dat eiser niet voldoende had onderbouwd dat er een duurzame relatie was. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde bewijsstukken, zoals foto’s en WhatsApp-berichten, niet voldoende waren om de duurzaamheid van de relatie aan te tonen. Eiser had ook niet aangetoond dat hij en zijn partner aan de vereisten van de Gezinsherenigingsrichtlijn voldeden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, en veroordeelde de Staatssecretaris tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.