ECLI:NL:RBDHA:2023:4801

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
NL22.26135
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en niet-ontvankelijk verklaring bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, van Syrische nationaliteit, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 november 2022, waarin hun bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het niet binnen de wettelijke termijn van vier weken was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit op 10 juni 2021 is bekendgemaakt en dat het bezwaarschrift op 29 juli 2021 is ingediend, wat buiten de termijn valt.

De rechtbank heeft de argumenten van eisers, waaronder een personeelswisseling en miscommunicatie bij VluchtelingenWerk, niet als verschoonbare redenen voor de termijnoverschrijding geaccepteerd. De rechtbank oordeelt dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de termijnoverschrijding niet aan hen of de referent is toe te rekenen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder niet ten onrechte heeft afgezien van het horen van de referent, aangezien de gemachtigde de gelegenheid heeft gehad om schriftelijk toelichting te geven op de termijnoverschrijding.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de Staatssecretaris om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, wordt bevestigd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26135

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres 1,

geboren op [geboortedatum 1] ,
V-nummer: [nummer 1]
[naam 2], eiser,
geboren op [geboortedatum 2] ,
V-nummer: [nummer 2]
[naam 3], eiseres 2,
geboren op [geboortedatum 3] ,
V-nummer: [nummer 3]
allen van Syrische nationaliteit,
hierna te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Hannink).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de namens [naam 4] (referent) ten behoeve van eisers ingediende aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “
Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 4]” afgewezen.
Bij besluit van 25 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het namens eisers ingediende bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van het volgende.
1.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eisers om een reguliere verblijfsvergunning afgewezen, omdat tussen referent en zijn moeder (eiseres 1) geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verder heeft verweerder overwogen dat tussen referent en zijn halfbroertje (eiser) en halfzusje (eiseres 2) geen sprake is van hechte persoonlijke banden. Bij schrijven van 29 juli 2021 is namens eisers bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.2.
Bij brief van 12 augustus 2021 heeft verweerder de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd, maar heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en heeft de gemachtigde van eisers in de gelegenheid gesteld om de reden hiervan uit te leggen. In reactie hierop is op 9 september 2021 in de gronden van bezwaar namens eisers aangegeven dat de reden voor het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift is gelegen in een personeelswisseling en onvolledige berichtgeving bij VluchtelingenWerk Nederland. De termijnoverschrijding ligt dus buiten de macht van referent, aldus de gemachtigde van eisers.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar buiten de bezwaartermijn is ingediend. Verweerder heeft hieromtrent overwogen dat de namens eisers aangevoerde redenen voor het te laat indienen van het bezwaarschrift onvoldoende zijn om de termijnoverschrijding niet voor hun rekening en risico te laten komen.
2.1.
Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit en namens hen is het volgende aangevoerd. De te late indiening van het bezwaarschrift is niet verwijtbaar en daarom had een inhoudelijke behandeling moeten volgen. Referent is volledig afhankelijk van VluchtelingenWerk voor zowel het indienen van de aanvraag als het doorsturen van een afwijzend besluit naar een advocaat. Referent had ten aanzien van de aanvraagfase geen toegang tot een advocaat daar het niet mogelijk is om voor de aanvraagfase een beroep te doen op gesubsidieerde rechtsbijstand. Referent moest aldus vertrouwen op VluchtelingenWerk voor het tijdig doorsturen van het primaire besluit naar een advocaat. Daarnaast heeft verweerder er een jaar en vijf maanden over gedaan om het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren. Door zo lang te wachten met het nemen van een besluit, heeft verweerder de verwachting gewekt dat het bezwaarschrift alsnog in behandeling zou worden genomen. Eisers hadden er daarom op mogen rekenen dat er een inhoudelijke behandeling zou volgen. Het bestreden besluit is genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel. Uit het voorgaande vloeit voort dat referent ten onrechte niet tijdens een hoorzitting is gehoord door een ambtelijke commissie. Referent had graag een toelichting willen geven op hetgeen namens eisers in bezwaar is aangevoerd.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 een termijn van vier weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijke voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
4.1.
Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te laten indiening achterwege.
5.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het primaire besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Evenmin is in geschil dat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van vier weken is ingediend. De vraag die in onderhavige procedure beantwoord dient te worden is de vraag of hetgeen namens referent is aangevoerd als een verschoonbare reden moet worden aangemerkt voor de geconstateerde termijnoverschrijding.
6. De rechtbank stelt met de gemachtigde van eisers vast dat verweerder ruim een jaar na de hiervoor onder 1.2. genoemde reactie van de (toenmalige) gemachtigde het bestreden besluit heeft genomen, hetgeen - op zijn zachtst gezegd - niet de schoonheidsprijs verdient. Dat geldt temeer omdat de gemachtigde ondertussen twee maal aanvullende bezwaargronden had ingediend, en daarbij er nadrukkelijk op had gewezen dat de zaak al geruime tijd stil lag. Dit laat naar het oordeel van de rechtbank echter onverlet dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de termijnoverschrijding niet aan hen of referent is toe te rekenen. Dat sprake is geweest van een personeelswisseling en miscommunicatie bij de overdracht van werkzaamheden bij VluchtelingenWerk en de stelling dat referent afhankelijk is van de hulp die door deze organisatie wordt geboden bij dergelijke procedures, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1521) en van 2 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2985), waarin is geoordeeld dat fouten van een door referent of vreemdeling ingeschakelde gemachtigde of hulppersoon, waaronder VluchtelingenWerk, in de regel geen reden zijn om een termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
7. Ook het betoog namens eisers dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van referent, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft de (toenmalige) gemachtigde bij brief van 12 augustus 2021 in de gelegenheid gesteld schriftelijk toe te lichten waarom het bezwaar niet binnen de bezwaartermijn is ingediend. Van deze mogelijkheid is gebruikt gemaakt bij schrijven van 9 september 2021. Verweerder heeft deze toelichting bij het bestreden besluit betrokken, maar heeft daarin geen reden gezien de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Zoals hiervoor is overwogen volgt de rechtbank dit standpunt van verweerder. Nu verweerder het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, heeft verweerder ook mogen afzien van het horen van referent.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het indienen van het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn van vier weken. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is niet gebleken. Dat neemt niet weg dat, mede door toedoen van verweerder, eisers en referent langer in onzekerheid hebben gezeten over de uitkomst van het bezwaar dan nodig was geweest. De rechtbank gaat er daarom wel vanuit dat de nieuwe aanvraag om een mvv die, zoals ter zitting is gebleken, inmiddels is ingediend, met de nodige voortvarendheid zal worden opgepakt.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.