In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit houder, op 9 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na een lange periode zonder besluitvorming heeft eiser op 13 mei 2022 de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld. Vervolgens heeft hij op 14 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven in de Vreemdelingenwet 2000, is overschreden. Eiser heeft rechtsgeldig in gebreke gesteld en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft ook de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND in overweging genomen, die bepaalt dat bepaalde artikelen van de Awb niet van toepassing zijn op asielaanvragen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken geoordeeld over de verbindendheid van deze wet en de gevolgen voor de staatssecretaris in het geval van niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 418,50.
De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.