De beoordeling van de rechtbank
7. Het geschil spitst zich toe op de vraag of tussen eiseres en de onderneming sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking op grond waarvan eiseres verzekerd was voor de werknemersverzekeringen (WAZO, ZW en WW).
8. Voor de toetsing of een rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst dient de vraag te worden beantwoord welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien.Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst.
9. Bij besluiten tot intrekking van socialezekerheidsuitkeringen, zoals hier aan de orde, gaat het om belastende besluiten, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren.Die last om informatie te vergaren brengt mee dat het Uwv feiten moet aandragen aan de hand waarvan aannemelijk is dat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking is geweest tussen eiseres en de onderneming. Indien op grond van de door het Uwv gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiseres ten tijde hier van belang geen dienstbetrekking in de zin van de WAZO, ZW en WW heeft vervuld, dan ligt het op de weg van eiseres de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken. Dit betekent dat, anders dan eiseres stelt, het Uwv niet de motivatie voor het gefingeerde dienstverband aannemelijk hoeft te maken.
10. Het Uwv heeft onderzoek laten doen naar de dienstverbanden van eiseres bij de onderneming. Daarbij zijn ook de onderzoeksresultaten gebruikt uit het boekenonderzoek naar de onderneming van de Belastingdienst, neergelegd in een rapport van 6 augustus 2020 van de Belastingdienst. Verder is een gesprek gevoerd met de broer van eiseres op 17 februari 2021 en met eiseres op 25 maart 2021.
11. Uit het onderzoek blijkt onder meer het volgende. [bedrijfsnaam 2] B.V., waarvan de broer van eiseres de bestuurder was, was enig aandeelhouder en bestuurder van de onderneming van 3 oktober 2016 tot 12 februari 2021. Enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 2] B.V. was Stichting [bedrijfsnaam 3] , waarvan [A] eveneens de bestuurder was. Van 24 februari 2020 tot 12 oktober 2020 stond hij ook als werknemer geregistreerd bij de onderneming. Vanuit dit dienstverband ontving hij een WW-uitkering. Naar aanleiding van een onderzoek naar dit dienstverband en de WW-uitkering heeft het Uwv de broer van eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 17 februari 2021. Tijdens dit gesprek heeft hij verklaard dat hij een sollicitatiegesprek heeft gehad met eiseres en door haar was aangenomen. Hij moest zich ziekmelden bij eiseres als dit van toepassing was. Als hij verlof op wilde nemen, moest hij toestemming vragen aan eiseres. Verder heeft hij verklaard dat hij niet wist wat de functie was van eiseres. Op de overige vragen met betrekking tot de onderneming wenste de broer van eiseres geen antwoord te geven. Op 18 februari 2021 heeft hij per e-mail nog een aantal vragen beantwoord. Hij heeft nogmaals bevestigd dat hij in 2020 een sollicitatiegesprek met eiseres had en heeft aangegeven dat zij de eigenaar was van de onderneming.
12. Eiseres heeft tijdens het gesprek op 25 maart 2021 verklaard dat zij naast de vier geregistreerde dienstverbanden bij de onderneming geen werkzaamheden heeft verricht bij de onderneming. Zij had geen leidinggevende, omdat zij precies wist wat zij moest doen.
Gebleken is dat eiseres in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 10 maart 2017 € 1.500,- bruto verdiende voor 160 gewerkte uren. In de periode van 13 juni 2017 tot en met 11 oktober 2017 is dit verhoogd naar € 2.800,- bruto voor 160 gewerkte uren. In de periode van 17 juni 2019 tot en met 1 december 2019 is dit verhoogd naar € 4.950,-- bruto voor 160 gewerkte uren. Dit betekent een stijging van het bruto uurloon van € 9,38 naar € 30,94. Volgens eiseres is haar loon gestegen vanwege de verzwaring van haar functie in aanloop naar de overdracht van de onderneming op 21 februari 2021. In haar bezwaarschrift heeft eiseres daarover verklaard dat zij zelf haar verantwoordelijkheden heeft verruimd. Ook was er volgens haar sprake van een groeiend klantenbestand en daardoor meer werk. Dit blijkt echter niet uit de omzetcijfers. Desgevraagd heeft eiseres over de auto met kenteken 2-XTR-40 verklaard dat zij deze alleen gebruikte toen zij in dienst was bij de onderneming. Dit komt echter niet overeen met de rittenstaten over de jaren 2016 tot en met 2020, die zijn ingeleverd bij de Belastingdienst en waarin haar naam als bestuurder staat vermeld. In de periode van 21 juli 2016 tot en met 15 juli 2020 zou eiseres zes dagen per week gebruik hebben gemaakt deze auto voor woon-werk verkeer en enkele zakelijke doeleinden. Verder is eiseres geconfronteerd met het feit dat op verschillende aanvragen voor de NOW-regeling in 2020, in de periode dat zij een uitkering van het Uwv ontving, de naam en het 06-nummer van eiseres zijn vermeld. Ook op aangiften loonheffingen voor diverse ondernemingen in 2020 is de naam van eiseres vermeld. Eiseres heeft verklaard dat zij geen antwoord kan geven op vragen hierover, maar dat zij hier later op terugkomt. Eiseres heeft dit niet meer gedaan, ondanks herinnering per e-mail van de onderzoeker.
13. De rechtbank vindt dat het Uwv op grond van de feiten en omstandigheden uit het onderzoek, zoals onder 11. en 12. samengevat, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen sprake is geweest van een dienstbetrekking tussen eiseres en de onderneming. Uit de wijze waarop eiseres en (haar broer namens) de onderneming uitvoering hebben gegeven aan de rechtsverhoudingen (werkgever – werknemer) blijkt niet dat er sprake is geweest van een gezagsverhouding. Daarbij is in het bijzonder van belang dat eiseres heeft verklaard dat zij geen leidinggevende had en dat zij zelf haar verantwoordelijkheden heeft verruimd. Haar broer heeft verklaard dat hij niet wist wat zij voor functie deed. Gelet hierop is de verklaring van eiseres dat de loonafspraken met haar broer zijn gemaakt, niet aannemelijk. De rechtbank acht verder van belang dat eiseres ook na beëindiging van haar laatste dienstverband met de onderneming in december 2019, werkzaamheden heeft verricht voor de onderneming. Uit de verklaringen van de broer van eiseres blijkt dat hij een sollicitatiegesprek heeft gehad bij eiseres en vervolgens per 24 februari 2020 in dienst kwam van de onderneming als werknemer. Hij heeft verder verklaard dat hij zich bij ziekte moest ziekmelden bij eiseres en ook verlof bij haar moest aanvragen. Het is niet aannemelijk dat de broer van eiseres feitelijk de leiding heeft gehad over de onderneming. Het autogebruik, de NOW-aanvragen en de aangiften loonheffingen op naam van eiseres dragen hieraan bij.
Van een onzorgvuldig tot stand gekomen onderzoek en de door eiseres gestelde tunnelvisie bij verweerder is de rechtbank niet gebleken. Het Uwv heeft de feiten en omstandigheden op een kenbare wijze en gemotiveerd betrokken bij zijn beoordeling. Dat eiseres niet alle feiten paraat had tijdens het gesprek op 25 maart 2021, kan de rechtbank begrijpen. Daar staat tegenover dat de onderzoekers eiseres na het gesprek nog in de gelegenheid hebben gesteld per e-mail een aanvullende reactie te geven op de gestelde vragen. Ook heeft eiseres het gespreksverslag ontvangen van de onderzoekers en drie werkdagen de tijd gekregen om te reageren, iets toe te voegen en/of een aanvulling te geven. Eiseres heeft echter niet gereageerd.
14. Eiseres heeft onvoldoende tegenbewijs geleverd om tot een andere beoordeling te kunnen komen. De rechtbank wil allereerst opmerken dat verweerder de door eiseres in beroep benadrukte feiten, zoals haar huwelijk en haar kinderen, niet heeft betwist. De in beroep overgelegde schriftelijke arbeidsovereenkomsten en loonstroken leveren onvoldoende bewijs dat sprake is geweest van een dienstverband. Verweerder heeft er in zijn verweerschrift terecht op gewezen dat deze stukken zeer eenvoudig zijn op te maken en dat de aanwezigheid ervan niet zonder meer bewijs kan vormen dat eiseres als werknemer heeft gewerkt voor de onderneming. Verder is van belang dat eiseres ook na beëindiging van haar laatste dienstverband met de onderneming in december 2019, werkzaamheden heeft verricht voor de onderneming. Ook zijn er in 2020 meerdere NOW-aanvragen gedaan namens de onderneming met vermelding van de naam en 06-nummer van eiseres. Deze werkzaamheden passen niet bij een werknemer, vooral nu deze hebben plaatsgevonden na beëindiging van het laatste dienstverband. Eiseres heeft in beroep gesteld dat zij in het kader van haar re-integratie tijdens haar ziekteperiode enkele aangepaste werkzaamheden/taken heeft verricht voor de onderneming. Dit heeft eiseres echter niet naar voren gebracht tijdens het gesprek op 25 maart 2021 en ook niet gemeld aan het Uwv tijdens de ZW-uitkering (van 16 maart 2020 tot 21 oktober 2020). Dit had zij, gelet op de informatieplicht op grond van de ZW, wel moeten doen. Niet is gebleken dat eiseres, zoals zij stelt, van haar re-integratie werkzaamheden melding heeft gemaakt bij de verzekeringsarts dan wel haar contactpersoon van het Uwv in 2020. Blijkens de stukken heeft eiseres de verzekeringsarts pas op 14 oktober 2020 gezien en is zij daarna per 21 oktober 2020 weer arbeidsgeschikt verklaard. Verder is van belang dat de reden van de stijging van de loonsverhoging niet door eiseres is verhelderd. Dat de onderneming is gegroeid/meer klanten heeft gekregen, blijkt niet uit de omzetcijfers van de onderneming. Dat het salaris in juni 2019 aanzienlijk is verhoogd vanwege de verzwaring van haar functie in aanloop naar de overdracht van de onderneming, is niet onderbouwd met bewijsstukken. Het zou logisch zijn geweest als dit bijvoorbeeld uit de overgelegde arbeidsovereenkomsten zou blijken, maar de arbeidsovereenkomsten zijn bijna identiek. In de laatste arbeidsovereenkomst, gedateerd 17 juni 2019, staat niets over een verzwaring van de functie. Er staat enkel administrateur als functie aangegeven. Verder blijkt nergens uit de stukken dat in juni 2019 al de intentie bestond bij eiseres om de onderneming over te nemen. Dit komt ook niet overeen met de verklaring van eiseres tijdens het gesprek op 25 maart 2021 dat zij in december 2019 bewust het dienstverband bij de onderneming niet heeft gecontinueerd, omdat zij van plan was om bij een ander kantoor te gaan werken. Alle omstandigheden bijeengenomen is geen wezenlijke wijziging zichtbaar in de positie van eiseres vanaf het aangaan van de dienstverbanden ten opzichte van de voorgaande periode dat eiseres als enig aandeelhouder en bestuurder van de onderneming werkzaam was. Verder is niet aannemelijk geworden dat de loonafspraken zijn gemaakt met de broer van eiseres, nu hij heeft verklaard niet te weten wat voor functie eiseres had.
Het Uwv heeft zich gelet op het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat eiseres geen recht had op een uitkering op grond van de WAZO, ZW en WW, zodat het Uwv was gehouden de op grond van die wetten verstrekte uitkeringen in te trekken.
15. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden gericht tegen de hoogte van de invordering. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd verklaard dat zij maandelijks een bedrag aan het aflossen is aan verweerder.