ECLI:NL:RBDHA:2023:4683

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
NL23.153
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor familie- of gezinslid in adoptiesituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Gambiaanse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de weigering van de staatssecretaris om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen, zodat zij als familie- of gezinslid bij haar referente in Nederland kon verblijven. De referente, die sinds 2018 met een verblijfsvergunning in Nederland verblijft, had eiseres in haar gezin opgenomen na het overlijden van haar ouders toen eiseres nog een baby was.

De staatssecretaris had het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard, omdat eiseres niet tezamen met de referente Nederland was ingereisd en niet voldoende bewijs had geleverd van een gezinsband. Eiseres voerde aan dat er voldoende bewijs was overgelegd om aan te tonen dat er al een gezinsband bestond in Gambia en dat de staatssecretaris ten onrechte geen hoorzitting had gehouden over haar bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in strijd had gehandeld met de zorgvuldigheidsvereisten en het horen in bezwaar, maar dat het alsnog houden van een hoorzitting geen toegevoegde waarde zou hebben.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had overwogen dat eiseres niet in aanmerking kwam voor de mvv op grond van artikel 3.27 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitviel, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat er sprake was van een gezinsband met de referente. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres en bepaalde dat het griffierecht moest worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.153

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 4] (referente) te verlenen kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 2 maart 2023 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Gambiaanse nationaliteit te hebben. Zij stelt dat haar ouders zijn overleden toen zij tien maanden oud was en dat referente haar toen in haar gezin heeft opgenomen. Referente verblijft sinds 15 juni 2018 met een verblijfsvergunning in Nederland bij haar Nederlandse echtgenoot. Zij heeft op 24 december 2020 bij verweerder een aanvraag ingediend om verlening van een mvv ten behoeve van de overkomst van eiseres.
2. Bij besluit van 17 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor verlening van een mvv-aanvraag van aspirant-adoptiefouders zoals bedoeld in artikel 3.27 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), omdat eiseres niet tezamen met referente Nederland is ingereisd. Daarnaast is volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiseres sinds het overlijden van haar moeder in 2010 is opgenomen in het gezin van referente. Verweerder heeft in dit besluit aangenomen dat er tussen eiseres en referente sprake is van gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), maar overwogen dat dit niet leidt tot vergunningverlening omdat het belang van eiseres om bij referente in Nederland te verblijven niet opweegt tegen het belang van Nederland bij de uitvoering van het migratiebeleid.
3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Verweerder heeft dit bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Eiseres is niet door verweerder gehoord over haar bezwaar. Wel is verweerder in zoverre op het primaire besluit teruggekomen dat alsnog wordt aangenomen dat de bij de aanvraag overgelegde documenten gelegaliseerd zijn. Daarnaast neemt verweerder, anders dan in het primaire besluit, niet aan dat tussen eiseres en referente sprake is van gezinsleven en heeft verweerder dit in aanvulling op de eerder gemaakte belangenafweging in het nadeel van eiseres meegewogen.
4. Eiseres voert hiertegen het volgende aan. Er zijn voldoende bewijsstukken overgelegd om aan te tonen dat er in Gambia al een gezinsband was tussen eiseres en referente. Verweerder heeft deze bewijsstukken ten onrechte niet in onderlinge samenhang bekeken. Daarnaast is verweerder ten onrechte niet ingegaan op het aanbod van eiseres om mee te werken aan een DNA-onderzoek. Verder heeft verweerder haar ten onrechte niet gehoord over haar bezwaar. In beroep heeft eiseres ter onderbouwing van het gestelde gezinsleven verklaringen van [naam 2] , [naam 3] en het ‘Directorate of Social Welfare’ van Gambia overgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Op grond van artikel 7:2 eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt het bestuursorgaan belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord voordat het op bezwaar beslist. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen in bezwaar worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is.
6. Op 6 juli 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) een richtinggevende uitspraak gedaan over het horen in bezwaar (ECLI:NL:RVS:2022:1918). In deze uitspraak is benadrukt dat het houden van een hoorzitting in de bezwaarfase het uitgangspunt is en dat het afzien van een hoorzitting alleen in uitzonderlijke gevallen mogelijk is. Een uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. Het houden van een hoorzitting dient verschillende doelen, waaronder: het bieden van een mogelijkheid aan de vreemdeling om zijn visie op de zaak te geven en de mee te wegen belangen toe te lichten, het zoeken naar oplossingen voor gerezen problemen en het boven tafel krijgen van ontbrekende informatie, en het versterken van het vertrouwen van burgers in de overheid alsmede het creëren van draagvlak voor besluiten. Dit geldt eens temeer in zaken zoals deze waarin het bestuursorgaan (deels) een grote beoordelingsruimte heeft.
7. Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond is, om welke reden eiser niet is gehoord. De situatie dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet leidt tot een ander standpunt dan vervat in het primaire besluit, doet zich in deze zaak echter niet voor. Verweerder is immers naar aanleiding van het bezwaar deels op het primaire besluit teruggekomen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat er in deze zaak in bezwaar geen hoorzitting is gehouden omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat eiseres en referente tezamen zijn ingereisd. Dit getuigt van een te beperkte rechtsopvatting over de functie van het horen in bezwaar. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 3:2 (zorgvuldigheidsvereiste) en artikel 7:2 van de Awb.
8. Op grond van artikel 6:22 van de Awb kan de bestuursrechter gebreken passeren als de belanghebbende daardoor niet is benadeeld. De rechtbank is gelet op het navolgende van oordeel dat het alsnog houden van een hoorzitting in bezwaar geen toegevoegde waarde heeft, zodat de rechtbank van deze bevoegdheid gebruik zal maken.
9. Op grond van artikel 3.27 van het Vb kan, voor zover hier van belang, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid worden verleend aan de minderjarige vreemdeling die door de aspirant-adoptiefouders in een periode waarin zij hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden, is opgenomen en door hen aldaar is verzorgd en opgevoed, tezamen met de aspirant-adoptiefouders Nederland is ingereisd.
10. In de eerste plaats is niet in geschil dat eiseres niet tezamen met referente Nederland is ingereisd. Verder kan eiseres niet worden gevolgd in haar stelling dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat zij al in Gambia een gezinsband had met referente. Verweerder heeft daartoe het volgende kunnen overwegen. De door eiseres overgelegde overlijdensakte van haar vader kan niet op echtheid worden onderzocht omdat dit een kopie betreft. Het door eisers overgelegde adoptiebesluit kan niet op echtheid worden onderzocht omdat er niet voldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal beschikbaar is. Uit de door eiseres overgelegde betalingsbewijzen kan niet worden opgemaakt dat de betalingen aan eiseres afkomstig zijn van referente. De door eiseres overgelegde verklaring van haar school zegt niets over de gezinsband met referente. Uit de omstandigheid dat referente een aantal keer naar Gambia is gereisd en uit de overgelegde foto’s kan de aard van de band tussen eiseres en referente niet worden afgeleid. Door in beroep op dezelfde stukken te wijzen en te stellen dat deze niet in onderlinge samenhang zijn bezien, heeft eiseres dit niet weerlegd. Ook heeft eiseres dit niet weerlegd met de in beroep overgelegde stukken. Verweerder heeft daartoe ter zitting het standpunt kunnen innemen dat de verklaringen van [naam 2] en [naam 3] niet objectief zijn omdat dit respectievelijk een buurman en een vriend van de familie betreffen en dat uit de verklaring van het ‘Directorate of Social Welfare’ niet blijkt op basis van welk onderzoek deze tot stand is gekomen. Ook heeft verweerder niet hoeven ingaan op het aanbod van eiseres om een DNA-onderzoek te ondergaan, nu de uitkomst daarvan niet kan dienen als een onderbouwing van de gestelde band met referente als adoptiemoeder.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een mvv op grond van artikel 3.27 van het Vb.
12. Ten slotte heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitvalt. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder hierbij in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een gezinsband met referente. Daarnaast is niet betwist dat de volgende omstandigheden hierbij in het nadeel van eiseres konden worden meegewogen: er is sprake is van een aanvraag voor een eerste toelating, het economische belang van Nederland weegt zwaar en het gezinsleven kan in Gambia worden uitgeoefend omdat er geen sprake is van een objectieve belemmering en omdat referente bekend is met de taal en cultuur in Gambia.
13. De rechtbank ziet in de geconstateerde gebreken aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 184 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.674 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ter hoogte van € 1.674 (zestienhonderdvierenzeventig euro);
 bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 184 (honderdvierentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.