ECLI:NL:RBDHA:2023:468

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
NL23.57
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Letse vreemdeling. De eiser, geboren in 2000, had tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 9 januari 2023 was opgeheven, waardoor de beoordeling zich beperkte tot de vraag of eiser recht had op schadevergoeding voor de periode van bewaring.

De rechtbank oordeelde dat de melding bij de piketcentrale, die na de oplegging van de maatregel had plaatsgevonden, niet in strijd was met de vereiste rechtsbescherming. Eiser had verklaard geen advocaat te willen tijdens het gehoor, maar wel rechtsbijstand te willen voor de verdere procedure. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het feit dat eiser ongewenst was verklaard, terecht waren toegepast. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat een lichter middel mogelijk was en de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat detentie noodzakelijk was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van rechtsbescherming in vreemdelingenzaken, maar bevestigt ook de bevoegdheid van de staatssecretaris om maatregelen te nemen in het belang van de openbare orde. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.57

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W.H.M. Ummels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 28 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 9 januari 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2000 en heeft de Letse nationaliteit.
2. Omdat de bewaring al is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. [1] Daarvoor is van belang of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
Melding piketcentrale
3. Eiser voert aan dat de melding bij de piketcentrale na de oplegging van de maatregel van bewaring heeft plaatsgevonden. Eiser stelt dat in het licht van de vereiste rechtsbescherming de melding bij de piketcentrale voorafgaand aan het gehoor in het kader van de maatregel van bewaring dient plaats te vinden.
4. De rechtbank stelt vast dat uit het op ambtsbelofte ondertekende proces-verbaal van gehoor (M110-formulier) van 28 december 2022 blijkt dat eiser heeft verklaard geen advocaat bij het gehoor te willen. Eiser heeft verder verklaard wel rechtsbijstand te willen gedurende de verdere procedure van bewaring, waarna een melding is gemaakt bij de piketcentrale. Deze melding hoefde niet voorafgaande aan het gehoor te worden gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat deze nodig is in het belang van de openbare orde, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 3
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
 3
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
 3
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
En als lichte gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:

4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

6. Eiser betwist in beroep de zware gronden 3a en 3b en de lichte grond 4d. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat hij via de luchthaven van Eindhoven is ingereisd met zijn paspoort. Voor eiser is het dan ook onduidelijk op welke wijze hij niet op de voorgeschreven wijze zou zijn binnengekomen.
7. De rechtbank stelt vast dat de zware grond 3a feitelijk juist is en daarom terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Verweerder heeft bij besluit van 2 maart 2021, aan eiser uitgereikt op 16 juni 2021, eisers verblijfsrecht beëindigd en hem ongewenst verklaard. Voor zover gevolgd dient te worden dat hij via de luchthaven van Eindhoven is ingereisd, blijkt uit het proces-verbaal van gehoor (M110-formulier) van 28 december 2022 dat eiser op de hoogte is van het feit dat hij ongewenst is verklaard en Nederland niet mocht inreizen. Deze zware grond en zware grond 3h zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De tegen de zware grond 3b en lichte grond 4d gerichte beroepsgronden behoeven dan ook geen bespreking.
Lichter middel
8. Eiser voert verder aan dat verweerder tijdens het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring onvoldoende heeft doorgevraagd naar omstandigheden die kunnen leiden tot het opleggen van een lichter middel. Eiser stelt dat onvoldoende onderzoek is geweest en de maatregel onvoldoende is gemotiveerd op dit punt.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen. Het ligt verder op de weg van eiser om persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen die zouden kunnen leiden tot het opleggen van een lichter middel. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiertoe voldoende in de gelegenheid is gesteld in het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel. Verweerder heeft verder voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. De beroepsgrond slaagt niet.
Ontbreken toestemming OM [4]
10. Eiser voert aan dat uit het dossier niet blijkt dat het OM geen bezwaar heeft tegen zijn uitzetting.
11. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, [5] bijvoorbeeld de uitspraak van 12 februari 2021, [6] volgt dat indien uit het dossier blijkt dat het OM op de hoogte is van de voorgenomen uitzetting en voor die uitzetting geen uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven, mag worden aangenomen dat het OM geen bezwaar heeft tegen de uitzetting.
12. De rechtbank oordeelt dat de hiervoor genoemde situatie zich in dit geval voordoet. In het dossier staat dat verweerder op 29 december 2022 het OM op de hoogte heeft gesteld van de voorgenomen uitzetting van eiser. Daarin staat ook dat de zaaksofficier binnen drie werkdagen bezwaar kan maken. Nu het OM daar niet op heeft gereageerd en eiser ruim na die termijn is uitgezet, mag worden aangenomen dat het OM geen bezwaar heeft tegen de uitzetting. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets [7]
13. Ook ambtshalve toetsing leidt niet tot het oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
14. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 106 van de Vw.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Openbaar Ministerie.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.