In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Letse vreemdeling. De eiser, geboren in 2000, had tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 9 januari 2023 was opgeheven, waardoor de beoordeling zich beperkte tot de vraag of eiser recht had op schadevergoeding voor de periode van bewaring.
De rechtbank oordeelde dat de melding bij de piketcentrale, die na de oplegging van de maatregel had plaatsgevonden, niet in strijd was met de vereiste rechtsbescherming. Eiser had verklaard geen advocaat te willen tijdens het gehoor, maar wel rechtsbijstand te willen voor de verdere procedure. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het feit dat eiser ongewenst was verklaard, terecht waren toegepast. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat een lichter middel mogelijk was en de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat detentie noodzakelijk was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van rechtsbescherming in vreemdelingenzaken, maar bevestigt ook de bevoegdheid van de staatssecretaris om maatregelen te nemen in het belang van de openbare orde. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.