ECLI:NL:RBDHA:2023:4678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
NL22.25609 _ NL22.25611
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening voor tijdelijke bescherming van Oekraïense ontheemden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van tijdelijke bescherming voor Oekraïense ontheemden. De verzoekers, Oekraïense nationalen, hadden bezwaar gemaakt tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid waarin hen werd meegedeeld dat zij niet in aanmerking kwamen voor tijdelijke bescherming op basis van de Richtlijn 2001/55/EG. De verzoekers stelden dat de besluiten onvoldoende zorgvuldig waren voorbereid en dat de motivering ontbrak. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken vertoonden. De rechter oordeelde dat de beoordeling van de verzoekers niet enkel op basis van in- en uitreisstempels in hun paspoort mocht plaatsvinden, vooral niet wanneer tegenbewijs wordt geleverd. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening toegewezen, waardoor de verzoekers tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar behandeld dienen te worden alsof zij voor tijdelijke bescherming in aanmerking zijn gebracht. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de verzoekers, vastgesteld op €1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.25609 en NL22.25611

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[verzoekster], (V-nummer: [V-nummer verzoekster] ) verzoekster en
[verzoeker](V-nummer: [V-nummer verzoeker] ), verzoeker
samen: verzoekers,
(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: P. Van Zijl).

Procesverloop

In de besluiten van 18 oktober 2022 die zijn uitgereikt op 19 oktober 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder medegedeeld dat verzoekers niet in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG [1] en het Uitvoeringsbesluit 2022/382. [2]
Verzoekers hebben tegen dit besluit op 14 november 2022 bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter op 14 december 2022 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 21 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 maart 2023 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verzoekster is niet verschenen. Als tolk is verschenen E.Y. Nizova. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 24 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter partijen medegedeeld dat hij het verzoek om voorlopige voorziening zal toewijzen en dat de uitspraak daartoe met motivering zo spoedig mogelijk zal volgen.

Overwegingen

1. Verzoekers hebben verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht door betalingsonmacht. Gelet op de onderbouwing daarvoor ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat verzoekers worden vrijgesteld van het griffierecht. Verzoekers zijn daarom geen griffierecht verschuldigd in deze procedure.
2. Verzoekers hebben de Oekraïense nationaliteit en hebben zich in augustus 2022 ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) van de gemeente Gennep. Zij hebben de voorzieningen in het kader van de Richtlijn 2001/55/EG gekregen en gebruik gemaakt van de gemeentelijke opvang voor Oekraïners. Op 19 oktober 2022 hebben zij bij verweerder kenbaar gemaakt aanspraak te willen maken op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG en het Uitvoeringsbesluit.
3. Verweerder heeft bij standaardbrieven van 18 oktober 2022 (uitgereikt op 19 oktober 2022) aan verzoekers medegedeeld dat zij niet in aanmerking komen voor deze tijdelijke bescherming. In de brieven is aangekruist dat zij niet in aanmerking komen voor de tijdelijke bescherming omdat niet kan worden vastgesteld dat zij tot een van de doelgroepen behoren waarvoor tijdelijke bescherming is bedoeld. Daar is een handgeschreven toelichting aan toegevoegd. In de brief van verzoeker: “
Op 26-12-2019 voor het laatst Oekraïne uitgereisd en niet meer teruggekeerd. Had VVR in Polen niet ontheemd geraakt.” In de brief van verzoekster: “
Op 16-10-2021 Oekraïne uitgereisd en niet meer teruggekeerd. Heeft naar eigen zeggen Pools verblijfsvergunning die ver verlopen is.”Verzoekers krijgen daarom geen verblijfssticker en/of Ontheemden document (O-document). Verzoekers kunnen daarom geen aanspraak (meer) maken op de rechten die verbonden zijn aan de status van tijdelijk beschermde. Ook heeft verweerder aangegeven dat de gemeente zal worden bericht dat verzoekers niet als tijdelijk beschermden worden aangemerkt, waarbij de gemeente hen nader zal informeren over de consequenties daarvan voor het recht op opvang en voorzieningen. Tot slot heeft verweerder medegedeeld dat, indien verzoekers asiel willen aanvragen, de IND die aanvraag in behandeling zal nemen en dat zij gedurende de behandeling van die aanvraag ook recht op opvang hebben bij het COA. Als zij besluiten geen asielaanvraag in te dienen, moeten verzoekers Nederland in beginsel verlaten. Zij ontvangen dan ook geen opvang en voorzieningen.
4. De verzoeken om voorlopige voorziening strekken ertoe de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten op te schorten.
5. Verzoekers betwisten dat zij niet vallen onder de doelgroep van artikel 2 van de Richtlijn. Verzoekers stellen dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en een kenbare en draagkrachtige motivering ontbeert. Zo heeft verweerder zich onvoldoende vergewist of verzoekers inderdaad niet voor tijdelijke bescherming in aanmerking komen. Zij dienen wel aangemerkt te worden als ontheemd omdat zij niet kunnen terugkeren naar Oekraïne. Dat zij een verblijfsvergunning hebben (gehad) in Polen is irrelevant bij de bepaling of iemand als ontheemd kan worden aangemerkt. Daarnaast heeft verzoeker een busticket waarmee hij kan aantonen dat hij op 29 januari 2022 van Oekraïne naar Warschau is gereisd. Verzoekers werkten bovendien naar volle tevredenheid van hun werkgever, die heeft aangegeven dat zij direct weer aan de slag kunnen als zij een sticker hebben. Wat betreft de mededeling in het bestreden besluit dat eiser asiel kan aanvragen, merken verzoekers op dat zij met hun aanmelding bij de gemeente al asiel hebben aangevraagd. In dat verband is het in de bestreden besluiten vervatte terugkeerbesluit onduidelijk. Ten onrechte wordt aan verzoekers een terugkeerbesluit uitgereikt, dat in strijd is met het geldende vertrekmoratorium. Bovendien dient verweerder bij het nemen van een terugkeerbesluit alle persoonlijke omstandigheden van het geval te betrekken en het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel te eerbiedigen. Daarvan is geen sprake geweest. Ten slotte verzoeken verzoekers de gronden van bezwaar als herhaald en ingelast te beschouwen in deze procedure.
6. Verweerder heeft in het verweerschrift de achtergrond van de Richtlijn tijdelijke bescherming, de implementatie daarvan in de Nederlandse wetgeving en de uitvoeringspraktijk geschetst. Verweerder stelt in het verweerschrift en ter zitting dat terecht is geconcludeerd dat verzoekers niet behoren tot één van de doelgroepen waarvoor de tijdelijke bescherming is bedoeld, omdat uit het paspoort onderzoek is gebleken dat verzoekers Oekraïne voor 27 november 2021 hebben verlaten en niet meer zijn teruggekeerd. Het is daarmee volgens verweerder vrij eenvoudig vast te stellen dat verzoekers niet voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor tijdelijke bescherming. Dit is een “zwart-wit-afweging” waarbij geen belangenafweging hoeft te worden gemaakt. Het bus ticket van verzoeker brengt daar volgens verweerder geen verandering in. Verweerder heeft verder toegelicht dat de aanmelding bij de gemeente wordt aangemerkt als een uiting van een asielwens, waardoor rechtmatig verblijf ontstaat. De bestreden besluiten leiden er niet toe dat er geen sprake meer is van rechtmatig verblijf en is op dat punt inderdaad onduidelijk. Het is volgens verweerder wel aan verzoekers om, indien zij niet kunnen terugkeren naar Oekraïne of een derde land, zich te melden bij Ter Apel en daar hun aanvraag formeel in te dienen en het asielproces te doorlopen.
Beoordeling voorzieningenrechter
Spoedeisend belang
7. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bestreden besluiten tot gevolg hebben dat verzoekers met onmiddellijke ingang geen aanspraak meer kunnen maken op de rechten die verbonden zijn aan de status tijdelijk beschermde. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat het maken van bezwaar geen schorsende werking heeft, evenmin als het doen van onderhavig verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers zijn daarmee per direct uitgesloten van deelname aan de arbeidsmarkt, terwijl zij daarvoor hebben mogen werken en daarmee in hun eigen onderhoud en eventueel ook in het onderhoud van in Oekraïne achtergebleven familieleden hebben voorzien. Verweerder heeft ter zitting niet, ook niet meer in het algemeen, kunnen aangeven wanneer op het bezwaar zal worden beslist. Dat betekent dat zonder voorlopige voorziening verzoekers gedurende langere tijd niet mogen werken. Ook is onduidelijk hoe in de tussentijd de opvang van verzoekers is geregeld. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat als de gemeente geen opvang meer biedt, dit wel direct aansluitend door het COA zal worden gedaan op basis van het rechtmatige verblijf van verzoekers in Nederland. Deze situatie brengt echter evengoed onzekerheid voor verzoekers met zich mee. Verweerder heeft het spoedeisend belang niet betwist en ook de voorzieningenrechter neemt dit op basis van het voorgaande aan.
Inhoudelijke beoordeling
9. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventuele bodemprocedure.
10. De voorzieningenrechter constateert dat er onduidelijkheden zijn rondom het proces van tijdelijke bescherming, die ter zitting niet geheel opgehelderd zijn. Zo is er onduidelijkheid over het moment waarop een asielaanvraag geacht wordt te zijn gedaan. Is dit de aanmelding bij de gemeente en de inschrijving in het BRP – wat wordt gezien als de “uiting van een asielwens” of is wordt pas de formele aanvraag bij de IND (aanmeldcentrum Ter Apel) als asielaanvraag gezien? De voorzieningenrechter stelt in ieder geval op basis van de dossierstukken vast dat zodra iemand is ingeschreven in het BRP op basis van zijn of haar Oekraïense nationaliteit, het recht bestaat op het verrichten van arbeid zoals bedoeld in artikel 12 van de Richtlijn 2001/55/EG. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat ter zitting is gebleken dat zowel de gemeente bij inschrijving in het BRP als verweerder bij de toets voor tijdelijke bescherming zich voornamelijk of uitsluitend baseren op het paspoort van de vreemdeling en de daarin opgenomen nationaliteit en (uitreis)stempels. Op basis van die stempels wordt door verweerder beoordeeld of de vreemdeling op of na 27 november 2021 Oekraïne is ontvlucht en dus Oekraïne heeft verlaten vanwege de oorlog.
11. De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn stelling dat de besluiten, hoewel summier, voldoende zijn gemotiveerd. Het in deze zaken ingenomen standpunt van verweerder strookt niet met het standpunt dat recent, zoals de voorzieningenrechter ambtshalve bekend is, in soortgelijke zaken door verweerder is ingenomen. Daarin heeft verweerder erkend dat de besluiten summier zijn gemotiveerd en dat deze niet zijn voorzien van een motivering waarin de specifieke omstandigheden van verzoekers zijn betrokken. Verweerder heeft daarbij gesteld dat voor deze werkwijze noodgedwongen is gekozen. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat in de recente versie van het afwijzingsbesluit de onduidelijkheden over het rechtmatig verblijf in Nederland, de lopende asielaanvraag en het ontbreken van een schorsende werking bij het indienen van bezwaar zijn hersteld.
12. In het geval van verzoekers heeft verweerder zich enkel gebaseerd op hun paspoort en de daarin opgenomen in- en uitreisstempels. Omdat daaruit volgt (of lijkt te volgen) dat verzoekers zich voor 27 november 2021 buiten Oekraïne bevonden, vallen zij volgens verweerder niet onder Richtlijn 2001/55/EG [3] en komen zij dus niet in aanmerking voor tijdelijke bescherming. Het reeds eerder, door inschrijving in de BRP, ontstane recht om te werken zonder sticker in het paspoort of O-document wordt daarmee ingetrokken. Verweerders huidige standpunt ter zitting, dat een verdere motivering niet noodzakelijk is nu het er enkel om gaat om aan de hand van de gegevens in het paspoort vast te stellen of verzoekers onder de Richtlijn tijdelijke bescherming vallen of niet en hun persoonlijke feiten en omstandigheden niet maken dat zij wel voldoen aan de voorwaarden, volgt de voorzieningenrechter in zijn voorlopige beoordeling niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had verweerder bij de beoordeling namelijk niet zonder meer voorbij mogen gaan aan de persoonlijke omstandigheden van verzoekers, nu door het besluit eerder ontstane/ toegekende rechten komen te vervallen. Dit laatste vergt naar voorlopig oordeel een belangenafweging. [4] Bij die belangenafweging moet verweerder beoordelen of het eerder toegekende recht op arbeid zonder meer kan komen te vervallen en wat hiervoor de gevolgen zijn voor de vreemdeling, mede in verhouding met de belangen die verweerder beoogt te behartigen met het weer uitsluiten van de vreemdeling van het recht om, overeenkomstig de tijdelijke bescherming, arbeid te mogen verrichten. Ook had hij zich vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid niet uitsluitend mogen baseren op de gegevens in de paspoorten, zeker niet als tegenbewijs wordt geleverd. Als in de bezwaarprocedure, zoals nu, tegenbewijs wordt geleverd, zal verweerder dat moeten beoordelen en betrekken bij de beslissing op bezwaar. Daarbij komt dat in het bestreden besluit van verzoeker door verweerder de gevolgen van de afwijzing onjuist en onduidelijk zijn weergegeven.
13. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de bestreden besluiten zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken bevatten. Dit oordeel wordt gesterkt door de recente versie van het afwijzingsbesluit, waarin de onvolkomenheden zijn onderkend. Verweerder kan deze gebreken herstellen bij de beslissing op bezwaar, maar de thans bestreden besluiten kunnen naar voorlopig oordeel daarbij niet, in ieder geval niet in de huidige vorm, in stand blijven.
14. De voorzieningenrechter constateert verder dat verzoeker een begin van bewijs heeft geleverd om aannemelijk te maken dat hij, ondanks het ontbreken van uitreisstempels in zijn paspoort in de periode van 27 november 2021 tot 23 februari 2022, toch in die periode in Oekraïne heeft verbleven en Oekraïne is ontvlucht vanwege de oorlog. Daartoe heeft verzoeker een busticket overgelegd dat op zijn naam staat. Daaruit blijkt dat verzoeker op 29 januari 2022 Oekraïne is uitgereisd. Ook om deze reden maakt het bezwaar van verzoeker naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende kans van slagen om de voorlopige voorziening toe te wijzen. Dat geldt daarmee ook voor het bezwaar van verzoekster, als gezinslid (partner) van verzoeker.
15. Omdat de verzoeken om voorlopige voorziening worden toegewezen, veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder tot het vergoeden van de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal €1.674,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift in beide zaken en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, waarbij de waarde per punt €837,00 bedraagt en de wegingsfactor 1 is).

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • wijst de verzoeken om voorlopige voorziening toe;
  • treft de voorlopige voorziening dat verzoekers tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar dienen te worden behandeld alsof zij voor tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG in aanmerking zijn gebracht en schorst (in zoverre) de bestreden besluiten;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.K.M.R.L. Kamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 31 maart 2023
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van de Europese Unie van 4 maart 2022 ter vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
3.Conform de toepassing daarvan door Nederland (zie Kamerstukken II, 2021-2022, 19 637, nr. 2839, p. 13 e.v.)
4.Zie onder meer ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Oost-Brabant van 22 februari 2023 (ECLI:NL:RBOBR:2023:737), zittingsplaats Amsterdam van 23 januari 2023 (ECLI:NL:RBAMS:2023:226) en zittingsplaats Den Haag van 6 december 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:14589).