In deze zaak heeft eiser op 14 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 15 december 2021 was ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft verweerder op 28 juni 2022 in gebreke gesteld, waarna het beroep is ingesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat de wettelijke beslistermijn van zes maanden is verstreken zonder dat er een beslissing is genomen.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500. Eiser heeft ook verzocht om een bestuurlijke dwangsom, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet mogelijk is op basis van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bevat belangrijke overwegingen over de termijnen en de verplichtingen van de staatssecretaris in asielprocedures. De rechtbank benadrukt dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt en dat er geen onredelijke termijnen gesteld mogen worden die de zorgvuldigheid in gevaar brengen.