ECLI:NL:RBDHA:2023:4638

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
NL22.26412
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening voor tijdelijke bescherming Oekraïense ontheemden

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 april 2023, is het verzoek om een voorlopige voorziening van een Oekraïense verzoekster toegewezen. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar werd medegedeeld dat zij niet in aanmerking kwam voor tijdelijke bescherming op basis van de Richtlijn 2001/55/EG. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en niet voldoende gemotiveerd. De belangenafweging ontbrak, en de beoordeling was enkel gebaseerd op in- en uitreisstempels in het paspoort, wat niet voldeed aan de vereisten voor een zorgvuldige besluitvorming. De verzoekster had op 5 december 2022 bezwaar gemaakt tegen het besluit en verzocht om een voorlopige voorziening op 23 december 2022. De voorzieningenrechter stelde vast dat de verzoekster met onmiddellijke ingang geen aanspraak meer kon maken op de rechten die verbonden zijn aan de status van tijdelijk beschermde, wat haar uitsloot van de arbeidsmarkt. Dit was in strijd met de Opvangrichtlijn 2013/33/EU, die bepaalt dat vreemdelingen na zes maanden toegang tot de arbeidsmarkt moeten krijgen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekster recht had op een voorlopige voorziening, zodat zij tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar behandeld moest worden alsof zij voor tijdelijke bescherming in aanmerking was gebracht. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de verzoekster, vastgesteld op €1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26412

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.A. Blaas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: P. van Zijl).

Procesverloop

In het besluit van 18 oktober 2022 dat is uitgereikt op 1 december 2022, (het bestreden besluit) heeft verweerder medegedeeld dat verzoekster niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG [1] en het Uitvoeringsbesluit 2022/382. [2]
Verzoekster heeft tegen dit besluit op 5 december 2022 bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter op 23 december 2022 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 21 maart 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 maart 2023 op zitting behandeld. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 24 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter partijen medegedeeld dat hij het verzoek om voorlopige voorziening zal toewijzen en dat de uitspraak daartoe met motivering zo spoedig mogelijk zal volgen.

Overwegingen

1. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht door betalingsonmacht. Gelet op de onderbouwing daarvoor ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat verzoekster wordt vrijgesteld van het griffierecht. Verzoekster is daarom geen griffierecht verschuldigd in deze procedure.
2. Verzoekster heeft de Oekraïense nationaliteit en heeft zich ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) van de gemeente Horst aan de Maas. Zij heeft de voorzieningen in het kader van de Richtlijn tijdelijke bescherming gekregen en gebruik gemaakt van de gemeentelijke opvang voor Oekraïners. Op 1 december 2022 heeft verzoekster bij verweerder kenbaar gemaakt aanspraak te willen maken op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn en het Uitvoeringsbesluit. Verzoekster werkt sinds 15 juni 2022 in dienst van [werkgever] .
3. Verweerder heeft bij standaardbrief van 18 oktober 2022 (die is uitgereikt op 1 december 2022) aan verzoekster medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor deze tijdelijke bescherming. In de brief is aangekruist dat zij niet in aanmerking komt voor de tijdelijke bescherming omdat niet kan worden vastgesteld dat zij tot een van de doelgroepen behoort waarvoor tijdelijke bescherming is bedoeld. Daar is een handgeschreven toelichting aan toegevoegd:
“Vertrokken uit Oek. 24-11-21 om te werken in Polen, sinds maart 2022, 2 maanden in Oek. Is niet meer teruggekeerd na 24-11-21 en heeft in feb 2022 een aanvraag gedaan voor een Poolse verblijfsvergunning. Valt derhalve niet onder de Rtb.” Verzoekster krijgt daarom geen verblijfssticker en/of Ontheemden document (O-document). Verzoekster kan daarom geen aanspraak (meer) maken op de rechten die verbonden zijn aan de status van tijdelijk beschermde. Ook heeft verweerder aangegeven dat de gemeente zal worden bericht dat verzoekster niet als tijdelijk beschermde wordt aangemerkt, waarbij de gemeente haar nader zal informeren over de consequenties daarvan voor het recht op opvang en voorzieningen. Tot slot heeft verweerder medegedeeld dat, indien verzoekster asiel wil aanvragen, de IND die aanvraag in behandeling zal nemen en dat zij gedurende de behandeling van die aanvraag ook recht op opvang heeft bij het COA. Als zij besluit geen asielaanvraag in te dienen, moet verzoekster Nederland in beginsel verlaten. Zij ontvangt dan ook geen opvang en voorzieningen.
4. Het verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe dat wordt bepaald dat verzoekster toegang blijft houden tot de arbeidsmarkt totdat op haar bezwaar is beslist.
5. Verzoekster betwist dat zij niet valt onder de doelgroep van artikel 2 van de richtlijn 2001/55/EG. Dat verzoekster in Polen heeft verbleven en/of voor twee maanden zou zijn teruggekeerd naar Oekraïne maakt dit niet anders. Terugkeer onder veilige en duurzame omstandigheden is op dit moment niet aan de orde. Dit klemt des te meer nu verweerder heeft toegezegd dat het in het bezit zijn van een geldig visum voor een ander land op zich zelf geen reden is om niet in aanmerking te komen voor een verblijfssticker. In Nederland heeft verzoekster gebruik gemaakt van de door verweerder ingestelde overgangsregeling
van 1 april 2022 [3] waardoor zij arbeid kon verrichten zonder over verblijfsbewijs te beschikken. Door het bestreden besluit kan verzoekster niet meer in haar eigen levensonderhoud voorzien en moet zij gebruik maken van publieke middelen. Dit is in strijd met artikel 15 van de Opvangrichtlijn 2013/33/EU nu dit artikel aan verweerder de verplichting oplegt aan vreemdelingen die een verzoek hebben ingediend om in aanmerking te komen voor (tijdelijke) internationale bescherming na verloop van 6 maanden toegang tot de arbeidsmarkt te verlenen. Doordat verzoekster niet in de gelegenheid werd gesteld eerder een verzoek tot internationale bescherming in te dienen komt zij nu in een ongunstigere positie dan wanneer zij dat wel bij aankomst in Nederland had kunnen doen. Tenslotte verzoekt verzoekster de gronden van bezwaar en een aantal dossierstukken als herhaald en ingelast te beschouwen in deze procedure.
6. Verweerder heeft in het verweerschrift de achtergrond van de Richtlijn tijdelijke bescherming, de implementatie daarvan in de Nederlandse wetgeving en de uitvoeringspraktijk geschetst. Verweerder stelt in het verweerschrift en ter zitting dat terecht is geconcludeerd dat verzoekster niet behoort tot één van de doelgroepen waarvoor de tijdelijke bescherming is bedoeld, omdat uit het paspoort onderzoek is gebleken dat verzoekster Oekraïne voor 27 november 2021 heeft verlaten en niet meer is teruggekeerd. Het is daarmee volgens verweerder vrij eenvoudig vast te stellen dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor tijdelijke bescherming. Dit is een “zwart-wit-afweging” waarbij geen belangenafweging hoeft te worden gemaakt. Verweerder heeft verder toegelicht dat de aanmelding bij de gemeente wordt aangemerkt als een uiting van een asielwens, waardoor rechtmatig verblijf ontstaat. Het bestreden besluit leidt er niet toe dat er geen sprake meer is van rechtmatig verblijf en is op dat punt inderdaad onduidelijk. Het is volgens verweerder wel aan verzoekster om, indien zij niet kan terugkeren naar Oekraïne of een derde land, zich te melden bij Ter Apel en daar haar aanvraag formeel in te dienen en het asielproces te doorlopen.
Beoordeling voorzieningenrechter
Procesbelang
De gemachtigde van verzoekster heeft op zitting medegedeeld dat verzoekster momenteel in Bulgarije verblijft waar zij in het huwelijk treedt. Wanneer zij naar Bulgarije is gegaan en wanneer zij weer terug naar Nederland wil komen, kon haar gemachtigde niet precies aangeven, maar hij heeft wel verklaard dat zij slechts een korte periode in Bulgarije zal verblijven en daarna weer naar Nederland wil komen, waar zij graag wil blijven en weer wil gaan werken. Omdat verzoekster de Oekraïense nationaliteit heeft, mag zij binnen de EU vrij reizen. [4] Uitgaande van hetgeen verzoeksters gemachtigde ter zitting heeft medegedeeld en gelet op het feit dat (zoals ter zitting is gebleken) de beslissing op bezwaar nog lang op zich kan laten wachten, ziet de voorzieningenrechter op dit moment geen aanleiding voor het oordeel dat zij geen procesbelang heeft bij een beslissing op haar verzoek om een voorlopige voorziening.
Spoedeisend belang
7. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit tot gevolg heeft dat verzoekster met onmiddellijke ingang geen aanspraak meer kan maken op de rechten die verbonden zijn aan de status tijdelijk beschermde. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat het maken van bezwaar geen schorsende werking heeft, evenmin als het doen van onderhavig verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker is daarmee per direct uitgesloten van deelname aan de arbeidsmarkt, terwijl zij reeds werkt en daarmee in het eigen onderhoud en eventueel ook in het onderhoud van in Oekraïne achtergebleven familieleden voorziet. Verweerder heeft ter zitting niet, ook niet meer in het algemeen, kunnen aangeven wanneer op het bezwaar zal worden beslist. Dat betekent dat zonder voorlopige voorziening verzoekster gedurende langere tijd niet mag werken. Ook is onduidelijk hoe in de tussentijd de opvang van verzoekster is geregeld. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat als de gemeente geen opvang meer biedt, dit wel direct aansluitend door het COA zal worden gedaan op basis van het rechtmatige verblijf van verzoekster in Nederland. Deze situatie brengt echter evengoed onzekerheid voor verzoekster met zich mee. Verweerder heeft het spoedeisend belang niet betwist en ook de voorzieningenrechter neemt dit op basis van het voorgaande aan.
Inhoudelijke beoordeling
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventuele bodemprocedure.
10. De voorzieningenrechter constateert dat er onduidelijkheden zijn rondom het proces van tijdelijke bescherming, die ter zitting niet geheel opgehelderd zijn. Zo is er onduidelijkheid over het moment waarop een asielaanvraag geacht wordt te zijn gedaan. Is dit de aanmelding bij de gemeente en de inschrijving in het BRP – wat wordt gezien als de “uiting van een asielwens” of wordt pas de formele aanvraag bij de IND (aanmeldcentrum Ter Apel) als asielaanvraag gezien? De voorzieningenrechter stelt in ieder geval op basis van de dossierstukken vast dat zodra iemand is ingeschreven in het BRP op basis van zijn of haar Oekraïense nationaliteit, ingevolge de onder 5 genoemde overgangsregeling het recht is ontstaan op het verrichten van arbeid zoals bedoeld in artikel 12 van de Richtlijn 2001/55/EG. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat ter zitting is gebleken dat zowel de gemeente bij inschrijving in het BRP als verweerder bij de toets voor tijdelijke bescherming zich voornamelijk of uitsluitend baseert op het paspoort van de vreemdeling en de daarin opgenomen nationaliteit en (uitreis)stempels. Op basis van die stempels wordt door verweerder beoordeeld of de vreemdeling op of na 27 november 2021 Oekraïne is ontvlucht en dus Oekraïne heeft verlaten vanwege de oorlog.
11. De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn stelling dat het besluit, hoewel summier, voldoende is gemotiveerd. Het in deze zaak ingenomen standpunt van verweerder strookt niet met het standpunt dat recent, zoals de voorzieningenrechter ambtshalve bekend is, in soortgelijke zaken door verweerder is ingenomen. Daarin heeft verweerder erkend dat de besluiten summier zijn gemotiveerd en dat deze niet zijn voorzien van een motivering waarin de specifieke omstandigheden van verzoekster zijn betrokken. Verweerder heeft daarbij gesteld dat voor deze werkwijze noodgedwongen is gekozen. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat in de recente versie van het afwijzingsbesluit de onduidelijkheden over het rechtmatig verblijf in Nederland, de lopende asielaanvraag en het ontbreken van een schorsende werking bij het indienen van bezwaar zijn hersteld.
12. In het geval van verzoekster heeft verweerder zich enkel gebaseerd op het paspoort en de daarin opgenomen in- en uitreisstempels. Omdat daaruit volgt (of lijkt te volgen) dat verzoekster zich voor 27 november 2021 buiten Oekraïne bevond, valt zij volgens verweerder niet onder Richtlijn 2001/55/EG [5] en komt zij dus niet in aanmerking voor tijdelijke bescherming. Het reeds eerder, door inschrijving in de BRP, ontstane recht om te werken zonder sticker in het paspoort of O-document wordt daarmee ingetrokken. Verweerders huidige standpunt ter zitting, dat een verdere motivering niet noodzakelijk is nu het er enkel om gaat om aan de hand van de gegevens in het paspoort vast te stellen of verzoeker onder de Richtlijn tijdelijke bescherming valt of niet en zijn persoonlijke feiten en omstandigheden niet maken dat hij wel voldoet aan de voorwaarden, volgt de voorzieningenrechter in zijn voorlopige beoordeling niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had verweerder bij de beoordeling namelijk niet zonder meer voorbij mogen gaan aan de persoonlijke omstandigheden van verzoekster, nu door het besluit eerder ontstane/ toegekende rechten komen te vervallen. Dit laatste vergt naar voorlopig oordeel een belangenafweging. [6] Bij die belangenafweging moet verweerder beoordelen of het eerder toegekende recht op arbeid zonder meer kan komen te vervallen en wat hiervoor de gevolgen zijn voor de vreemdeling, mede in verhouding met de belangen die verweerder beoogt te behartigen met het weer uitsluiten van de vreemdeling van het recht om, overeenkomstig de tijdelijke bescherming, arbeid te mogen verrichten. Ook had hij zich vanuit oogpunt van zorgvuldigheid niet uitsluitend mogen baseren op de gegevens in de paspoorten. Als in de bezwaarprocedure tegenbewijs wordt geleverd, zal verweerder dat moeten beoordelen en betrekken bij de beslissing op bezwaar. Daarbij komt dat in het bestreden besluit van verzoekster door verweerder de gevolgen van de afwijzing onjuist en onduidelijk zijn weergegeven.
13. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken bevat. Dit oordeel wordt gesterkt door de recente versie van het afwijzingsbesluit, waarin de onvolkomenheden zijn onderkend. Verweerder kan deze gebreken herstellen bij de beslissing op bezwaar, maar het thans bestreden besluit kan naar voorlopig oordeel daarbij niet, in ieder geval niet in de huidige vorm, in stand blijven.
14. Omdat het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder tot het vergoeden van de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal €1.674,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, waarbij de waarde per punt €837,00 bedraagt en de wegingsfactor 1 is).

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • treft de voorlopige voorziening dat verzoekster tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar dient te worden behandeld alsof zij voor tijdelijke bescherming als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG in aanmerking is gebracht en schorst (in zoverre) het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van €1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.K.M.R.L. Kamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 3 april 2023.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van de Europese Unie van 4 maart 2022 ter vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
3.Overgangsregeling ontheemden uit Oekraïne op arbeidsmarkt, Staatsblad 2022, 130 (overgangsregeling die gold tot en met 31 oktober 2022 en voorzag in een periode waarin ontheemden uit Oekraïne de kans kregen om bij verweerder hun status als tijdelijk ontheemde te laten bevestigen en tot die tijd, na inschrijving in het BRP en het verkrijgen van een BSN, het recht gaf om te werken door vrijstelling van de tewerkstellingsvergunning-plicht voor werkgevers die ontheemden uit Oekraïne in loondienst willen nemen).
4.Verordening 2016/0125 (COD) van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie.
5.Conform de toepassing daarvan door Nederland (zie Kamerstukken II, 2021-2022, 19 637, nr. 2839, p. 13 e.v.)
6.Zie onder meer ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Oost-Brabant van 22 februari 2023 (ECLI:NL:RBOBR:2023:737), zittingsplaats Amsterdam van 23 januari 2023 (ECLI:NL:RBAMS:2023:226) en zittingsplaats Den Haag van 6 december 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:14589).