Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.7742
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. M.J. van der Vlis),
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).
Bij besluit van 12 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Oublal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1997.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van
het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd gemotiveerd betwist.
4. De rechtbank stelt vast dat de zware grond onder 3a feitelijk juist is. Eiser is volgens zijn eigen verklaring Europa ingereisd in 2019 en kan geen geldig paspoort of ander document voor grensoverschrijding overleggen. Verweerder heeft daarom goede gronden om aan te nemen dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnen gekomen. Ook de zware grond onder 3i is feitelijk juist. Eiser heeft tijdens het gehoor voor inbewaringstelling, op 12 maart 2023, namelijk verklaard dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst.
5. De zware gronden onder 3a en 3i zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden van de maatregel behoeven geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Marokko.
7. De rechtbank oordeelt dat er zicht op uitzetting is naar Marokko, zowel in het algemeen als in het bijzonder voor eiser. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in haar uitspraak van 14 november 20221 geoordeeld dat er
weer zicht op uitzetting is naar Marokko. Verder heeft verweerder ter zitting verwezen naar gegevens over het aantal verstrekte laissez-passers (lp’s) en het aantal uitzettingen naar Marokko. In de periode tussen 1 januari 2022 en 31 december 2022 zijn 237 lp aanvragen ingediend, waarvan 115 in november en december 2022. Er zijn 27 lp’s afgegeven, waarvan 2 in november en december 2022. In totaal hebben er 14 uitzettingen plaatsgevonden met behulp van een lp, waarvan 9 in november en december 2022. Uit deze cijfers blijkt dat recent lp’s zijn verstrekt door de Marokkaanse autoriteiten en er daadwerkelijk uitzettingen hebben plaatsgevonden waarbij gebruik is gemaakt van deze verstrekte lp’s. Deze gegevens in samenhang met de uitspraak van de ABRvS van 14 november 2022 maken dat er sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet. Op 16 maart 2023 heeft verweerder een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Op diezelfde dag is een lp-aanvraag ingevuld en verzonden naar DIA. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de lp-aanvraag ‘vanochtend’, dus op 20 maart 2023, is verstuurd naar de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de uitzetting van eiser hiermee voldoende voortvarend ter hand heeft genomen.