ECLI:NL:RBDHA:2023:4556

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
NL23.6532
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die van Jamaicaanse nationaliteit is, heeft tegen het besluit van 3 maart 2023 beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 13 maart 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verbalisanten, na een melding van geluidsoverlast, met toestemming van de bewoner de woning zijn binnengetreden en dat de staandehouding van eiser in het kader van de algemene politietaak heeft plaatsgevonden. Eiser heeft betoogd dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, maar de rechtbank oordeelt dat de gronden voor de maatregel voldoende zijn en dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.6532
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Akkas), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P. Berry. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Jamaicaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1982.
Staandehouding
2. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is, omdat er sprake is van een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding. De verbalisanten kregen een melding van geluidsoverlast en zijn de woning binnengetreden waarin zij drie personen, waaronder eiser, aantroffen. Voor het binnentreden is een schriftelijke machtiging vereist. Eiser heeft geen toestemming gegeven om binnen te treden. De verbalisanten waren dan ook niet bevoegd tot binnentreden. Volgens eiser gaat het te ver om bij een melding van geluidsoverlast om iedereen om een identiteitsdocument te vragen.
3. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 3 maart 2023 en het proces-verbaal van aanhouding van 3 maart 2023 volgt dat de verbalisanten van het Operationeel Centrum een melding kregen van geluidsoverlast. Verbalisanten zijn gegaan naar het adres van deze melding en zijn met toestemming van de bewoner de woning binnen getreden en hebben daarbij het doel van het binnentreden aan de bewoner gemeld. De verbalisanten zagen dat in de woning drie personen aanwezig waren en hebben aan alle drie aanwezige personen om een identiteitsbewijs gevraagd. Hieruit blijkt voldoende duidelijk dat de staandehouding van eiser in het kader van de algemene politietaak heeft plaatsgevonden en niet was gelegen in het vreemdelingenrecht. Mocht eiser van mening zijn dat het strafrechtelijke proces onjuist is verlopen, dan kan hij dat in een strafrechtelijke procedure naar voren brengen. Gelet op vaste rechtspraak1 is het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. Het is dus niet aan de rechter in een bewaringzaak om te oordelen over de strafrechtelijke aanhouding van eiser.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde zware en lichte gronden niet heeft betwist. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze gronden en motiveringen de maatregel van bewaring dragen en zijn deze gronden voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Ambtshalve toetsing
6. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is2, niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het
1. zie onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2400.
2 ECLI:EU:C:2022:858.
moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 maart 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.