ECLI:NL:RBDHA:2023:4555

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
NL23.3216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht naar Zweden onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Iraanse vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoerde dat overdracht naar Zweden zou leiden tot een reëel risico op indirect refoulement. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 maart 2023, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de bewijslast voor het aannemelijk maken van een reëel risico op indirect refoulement bij de vreemdeling ligt. Eiseres had geen voldoende concrete informatie overgelegd die aantoont dat het beschermingsbeleid in Zweden fundamenteel verschilt van dat in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de door eiseres overgelegde informatie niet voldeed aan de vereisten om aan te tonen dat er sprake was van een fundamentele systeemfout in het Zweedse asielbeleid. Bovendien had eiseres niet in hoger beroep gegaan tegen eerdere uitspraken van de Zweedse rechter, wat voor haar risico kwam.

De rechtbank oordeelde verder dat de omstandigheden van eiseres niet zodanig bijzonder waren dat de Staatssecretaris gebruik had moeten maken van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag zelf in behandeling te nemen. De wens van eiseres om bij haar dochter in Nederland te verblijven werd weliswaar begrepen, maar dit was niet voldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de overdracht naar Zweden een onevenredige hardheid zou opleveren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de overdracht van eiseres naar Zweden kon plaatsvinden. De uitspraak werd gedaan door mr. P.J.M. Mol, in aanwezigheid van griffier K.F.K. Hoogbruin.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.3216
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R. Hijma),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Zuidhof).

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.3217, op 7 maart 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen
Z. Asadi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.
Verschil in beschermingsbeleid
2. Eiseres voert aan dat overdracht naar Zweden leidt tot een reëel risico op indirect refoulement. Eiseres heeft bij haar zienswijze een uitspraak van de Zweedse beroepsrechter overgelegd. De Zweedse rechter heeft bij uitspraak van 16 december 2019 haar beroep
ongegrond verklaard en geoordeeld dat zij moet terugkeren naar Iran. Eiseres heeft destijds door omstandigheden buiten haar eigen toedoen geen hoger beroep tegen de uitspraak kunnen instellen. Deze beslissing is dus in rechte komen vast te staan en zij kan op grond van deze uitspraak worden uitgezet naar Iran. Verder voert eiseres aan dat er een verschil is in het toelatingsbeleid tussen Zweden en Nederland voor asielverzoeken van personen van Iraanse afkomst die in het buitenland oppositionele activiteiten hebben verricht. In Zweden is ook sprake van een individuele beoordeling, maar anders omdat politiek actieve vluchtelingen in Zweden niet tot een risicogroep worden gerekend. Eiseres heeft geen vertrouwen dat zij op deze grond asiel zal krijgen door verhalen van landgenoten en de media.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 juli 20221 ligt de bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken bij de vreemdeling. Om aan de bewijslast te voldoen moet een vreemdeling in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is – dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag – dat een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl zij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo, punt 91 tot en met 93. Met de door eiseres overgelegde informatie is niet aan deze bewijsplicht voldaan, omdat in het onderhavige geval geen sprake is van een algemeen beschermingsbeleid. Of activiteiten buiten Iran tot bescherming leiden is afhankelijk van de individuele beoordeling. Deze grief slaagt niet.
4. Eiseres is niet in hoger beroep gegaan tegen de genoemde uitspraak. Dat zij dat niet heeft gedaan komt voor haar risico. Ook heeft zij geen algemene informatie overgelegd waaruit blijkt dat de (hoogste) rechterlijke procedure in Zweden niet effectief is. Niet is gebleken dat zij geen gebruik kon maken van een effectief rechtsmiddel. Zij is ook niet in beroep gegaan tegen de buiten behandeling stelling van haar herhaalde verzoek. Ook dit dient voor haar risico te blijven nu zij ten tijde van de behandeling kennelijk niet in Zweden was. Over beide verzoeken heeft eiseres dus niet de volledige procedure doorlopen. De rechtbank overweegt verder dat Zweden het claimakkoord heeft geaccepteerd en daarmee garandeert het verzoek om internationale bescherming van eiseres in behandeling te nemen naar de (internationale) regels die daarvoor gelden. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 16 van de Dublinverordening
5. Verder voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte stelt dat er geen sprake is van afhankelijkheid tussen eiseres en haar dochter. De omstandigheid dat de familieband tussen eiseres en haar dochter ten gevolge van de scheiding van eiseres langdurig onderbroken is geweest, betekent niet dat de familieband niet reeds in het land van herkomst is ontstaan. Dit blijkt ook uit de herhaalde bezoeken van eiseres aan haar dochter in Nederland. Eiseres wijst
daarbij ook naar paragraaf 17 van de preambule van de Dublinverordening, waarin de mogelijkheid aan lidstaten wordt geboden om ook buiten de strikte kaders van artikel 16 Dublinverordening gezinsleden bijeen te brengen. Eiseres heeft een medische verklaring overgelegd van haar psycholoog, waarin wordt ingegaan op de psychische toestand van eiseres en op de afhankelijkheid van eiseres en haar dochter.
6. Op grond van artikel 16 eerste lid, van de Dublinverordening zorgen lidstaten er, wanneer een kind, broer, zus of ouder die wettig verblijft in een van de lidstaten wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, afhankelijk is van de hulp van de verzoeker, normaal gesproken voor dat verzoeker kan blijven of wordt verenigd met het familielid op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden en de verzoeker in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen. In het geval van eiseres mocht verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt stellen dat onvoldoende is onderbouwd dat eiseres afhankelijk is van haar dochter. De dochter heeft juist gesteld dat zij afhankelijk is van eiseres. Eiseres heeft een verklaring van haar psycholoog in Zweden overgelegd waaruit blijkt dat eiseres kampt met angst, depressie en PTSS en dat zij zich veilig voelt bij haar dochter. Uit (de onderbouwing van) deze verklaring blijkt voornamelijk dat eiseres en haar dochter een vriendschappelijke band onderhouden en elkaar voorzien van emotionele steun en dat haar toestand aanzienlijk kan verslechteren als zij terug moet naar een onzekere situatie in Zweden. Hieruit blijkt niet dat haar dochter afhankelijk is van de hulp van eiseres of dat eiseres afhankelijk is van de hulp van haar dochter. De genoemde onzekerheid hangt evenwel kennelijk samen met de verblijfsrechtelijke situatie in Zweden. Eiseres en haar dochter nemen niet een zodanig unieke positie in als zorgverlener dat zij niet of zeer moeilijk door anderen te vervangen zijn.2 De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aangevoerde omstandigheden ook onvoldoende zwaarwegend mogen vinden voor de conclusie dat de overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen. De wens van eiseres om bij haar dochter te verblijven, is begrijpelijk. Dit betekent evenwel niet dat verweerder bijzondere, individuele omstandigheden had moeten aannemen op grond waarvan verweerder gebruik had moeten maken van zijn bevoegdheid de asielaanvraag van eiseres aan zich te trekken. Verweerder heeft de omstandigheden van eiseres niet bijzonder genoeg mogen vinden. Daarbij heeft verweerder bij de beoordeling mogen betrekken dat de dochter van eiseres al lange tijd een zelfstandig bestaan heeft geleid in Nederland. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling hoeft te nemen en dat eiseres overgedragen mag worden aan Zweden. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiseres te vergoeden.
2 ABRvS 30 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2296.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin , griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 maart 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.