In deze zaak, die op 13 maart 2023 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] over een huurachterstand van € 27.975,-. [gedaagde] heeft sinds juli 2022 geen huur meer betaald voor een horecapand dat hij huurt van [eiser]. De huurovereenkomst is in 2015 gesloten, maar door verschillende incidenten, waaronder beschietingen van het pand, heeft de burgemeester van [plaats 2] tijdelijke sluitingen bevolen. [eiser] heeft [gedaagde] gesommeerd om de huurachterstand te betalen, maar [gedaagde] voert aan dat hij vanwege onvoorziene omstandigheden en het gebrek aan huurgenot door de sluitingen niet in staat is de volledige huur te betalen. Hij vraagt om een huurprijsvermindering van 50%.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [eiser] toegewezen, omdat hij een spoedeisend belang heeft bij de betaling van de huurachterstand. De rechter oordeelt dat [gedaagde] zijn betalingsverplichtingen niet is nagekomen en dat er geen reden is om de huurprijs te verlagen. De voorzieningenrechter wijst de vordering in reconventie van [gedaagde] af, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op huurprijsvermindering. De kosten van het geding worden voor rekening van [gedaagde] gesteld, die als grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt aangemerkt.