ECLI:NL:RBDHA:2023:4416

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
NL23.6047
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Gambiaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is samen met zijn gemachtigde niet verschenen op de zitting op 28 maart 2023. Verweerder was wel aanwezig.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken, zoals blijkt uit een melding van de vreemdelingenpolitie. Dit roept de vraag op of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep. De rechtbank concludeert dat, gezien het feit dat eiser geen contact meer heeft met zijn gemachtigde en er geen beroepsgronden zijn ingediend, eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. De rechtbank oordeelt dat er geen rechtens te beschermen belang meer is en verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

De uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, in aanwezigheid van griffier mr. K.S. Smits. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.6047
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. E.D. van Elst),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.6048, op 28 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder is wel verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië volgens verweerder vaststaat.
3. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep. In zijn bericht van 27 maart 2023 heeft verweerder gesteld dat eiser blijkens een melding van de vreemdelingenpolitie op 16 januari 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde heeft de rechtbank op 27 maart 2023 via een bericht in het
digitale dossier laten weten dat zij geen contact meer heeft met eiser en dat zij om die reden geen toelichting kan geven op de redenen waarom eiser het niet eens is met het bestreden besluit. Zij zal op 28 maart 2023 niet op zitting verschijnen.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) blijkt dat, als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit gegaan moet worden dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.1
5. Onder de omstandigheden als genoemd onder 3. is de rechtbank van oordeel dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland en dus geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat de melding van de vreemdelingenpolitie dateert van voor het voornemen. De rechtbank gaat er gelet op het bericht van de gemachtigde en de omstandigheid dat er geen zienswijze en geen beroepsgronden zijn ingediend vanuit dat er vanaf de melding van de vreemdelingenpolitie geen contact meer is geweest en dat de gemachtigde ook sinds die melding niet weet waar eiser verblijft.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier.
1 Zie de uitspraak van 22 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:579).
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 maart 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.