ECLI:NL:RBDHA:2023:4401

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
NL23.7767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting naar Marokko; beoordeling van voortduren van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 22 december 2022 opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 24 maart 2023, waar eiser bijgestaan werd door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank het beroep behandeld.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat er voldoende zicht op uitzetting naar Marokko bestaat. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn was, omdat er geen laissez-passer was verleend en er onvoldoende voortvarendheid was van de zijde van de verweerder. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat verweerder actief bezig is met de uitzetting en dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de Marokkaanse autoriteiten niet zullen meewerken aan de afgifte van de laissez-passer.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7767

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Bouius).

Procesverloop

Verweerder heeft op 22 december 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 24 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. Hamidi (tolknummer: 4958). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al tweemaal eerder heeft getoetst. Uit de meeste recente uitspraak van 2 februari 2023 (in de zaak NL23.1620) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser stelt dat er in zijn geval geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Ondanks het schriftelijk rappelleren is aan eiser nog steeds geen laissez-passer (lp) verleend en heeft er nog geen presentatie plaatsgevonden. Volgens eiser zal aan hem helemaal geen lp worden verleend en is de bewaring op grond hiervan onrechtmatig. Verweerder dient rekening te houden met de verhouding tussen het aantal lp-aanvragen ten opzichte van de daadwerkelijk afgegeven lp’s. Uit de cijfers van vorig jaar blijkt volgens eiser dat er in totaal slechts drie gedwongen uitzettingen hebben plaatsgevonden. Voorts is volgens eiser onvoldoende voortvarend gehandeld door verweerder, nu het lp-traject tot op heden niet heeft geleid tot een daadwerkelijk uitzetting van eiser.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de voortgangsrapportage leidt de rechtbank af dat verweerder op 5 december 2022 een lp-aanvraag aan de Marokkaanse autoriteiten heeft verstuurd. Ook blijkt hieruit dat verweerder vijfmaal schriftelijk op de lp-aanvraag heeft gerappelleerd. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te concluderen dat de Marokkaanse autoriteiten in het geval van eiser niet kunnen of willen overgaan tot de afgifte van een lp en dat daarom het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269) heeft geoordeeld dat er in zijn algemeenheid ten aanzien van Marokko nog steeds van ‘zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn’ kan worden uitgegaan. De Afdeling heeft dit oordeel in haar uitspraak van 2 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:438) bevestigd. De door eiser ter zitting aangedragen cijfers betreffen cijfers van voor deze uitspraken en geven geen reden om hier anders over te oordelen. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat eiser niet actief en volledig meewerkt aan zijn terugkeer naar Marokko, terwijl dit wel van hem wordt gevergd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank vooralsnog van oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het geval van eiser niet ontbreekt.
5. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Verweerder heeft sinds het sluiten van het vorige onderzoek op 1 maart 2023 een vertrekgesprek met eiser gehouden en verweerder heeft daarnaast op 3 februari 2023, 24 februari 2023 en 15 maart 2023 schriftelijk gerappelleerd op de lp-aanvraag. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het voortduren van de bewaring niet onrechtmatig is.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.