ECLI:NL:RBDHA:2023:4398

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
NL23.7398
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling, eiser, die op 9 maart 2023 in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de maatregel van bewaring heeft opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 24 maart 2023, waarbij eiser in het detentiecentrum in Rotterdam aanwezig was, en zijn gemachtigde mr. H. Postma hem vertegenwoordigde.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij niet meewerkt aan zijn terugkeer naar Nigeria. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en dat hij eerder een terugkeerbesluit heeft ontvangen, waar hij niet aan heeft voldaan. Eiser heeft betoogd dat de gronden voor bewaring niet aan hem kunnen worden tegengeworpen, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gehandeld.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er geen aanleiding is om een lichter middel toe te passen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7398

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 24 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is in het detentiecentrum in Rotterdam verschenen. Tevens is als tolk
dhr. Nyaku (tolknummer: 143) verschenen. Eiser heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is op 9 maart 2023 om 20:55 uur in bewaring gesteld. Eiser is gehoord zonder aanwezigheid van zijn gemachtigde omdat deze niet bij het gehoor aanwezig kon zijn.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2.2.
Verweerder heeft lichte gronden 4b en 4c ter zitting laten vallen.
3. Namens eiser is in beroep het volgende naar voren gebracht. Eiser stelt dat zware grond 3b niet aan hem kan worden tegengeworpen nu eiser na de ongegrond verklaring van zijn beroep is opgevangen door de stichting INLIA. Dit betreft een samenwerkingsverband van onder andere de Nederlandse overheid. Er kan dus niet worden gesteld dat eiser uit het zicht van de Nederlandse overheid verbleef. Ten aanzien van zware grond 3c voert eiser aan dat verweerder in de motivering van de grond ten onrechte heeft gesteld dat de Dublinbeschikking van 13 februari 2020 tevens als terugkeerbesluit geldt. Dit betreft een onjuiste constatering. Eiser kon toen niet vertrekken als gevolg van de Corona lockdown en dus is hij uiteindelijk opgenomen in de nationale procedure. Gedurende deze asielprocedure is pas een terugkeerbesluit aan eiser opgelegd. Ook zware grond 3d kan volgens eiser niet aan hem worden tegengeworpen nu in de identiteit en nationaliteit van eiser gedurende de asielprocedure door verweerder wel geloofwaardig is geacht. Verder stelt eiser dat verweerder voorafgaand aan de inbewaringstelling meer onderzoek had moeten doen naar zijn psychische klachten. Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat stichting INLIA bekend was met zijn psychische klachten en dat dit reden gaf om het gehoor in aanwezigheid van een psychiatrisch verpleegkundige te laten plaatsvinden.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gronden wel terecht aan eiser zijn tegengeworpen. Verweerder verwijst allereerst naar de MOB-melding van 21 februari 2020. Hiermee staat vast dat eiser zich ooit aan het toezicht heeft onttrokken en dus kan grond 3b aan hem worden tegengeworpen. Verder stelt verweerder dat het terugkeerbesluit wel wordt genoemd in de motivering van grond 3c en dat daarom ook deze grond terecht aan eiser is tegengeworpen. Voorts stelt eiser dat het voor grond 3d niet van belang is dat verweerder de identiteit en nationaliteit van eiser in de asielprocedure geloofwaardig heeft geacht maar gaat het er om dat de Nigeriaanse autoriteiten deze gegevens vaststellen. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen reden is om een lichter middel dan bewaring aan eiser op te leggen. Verweerder heeft verschillende acties ondernomen om het vertrek van eiser te bewerkstelligen maar dit heeft geen resultaat opgeleverd. Verder wijst verweerder er op dat de psychiatrisch verpleegkundige zich tijdens het gehoor positief heeft uitgelaten over de conditie van eiser. Volgens verweerder is niet gebleken van detentieongeschiktheid.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en aan hem is een terugkeerbesluit uitgereikt. Van het procesdossier maakt deel uit een beschikking van 8 februari 2021 waarin eisers asielaanvraag is afgewezen en waarin tevens is bepaald dat eiser Nederland binnen vier week dient te verlaten. Het hiertegen ingestelde beroep heeft niet geleid tot vernietiging van dit terugkeerbesluit, blijkens de in het dossier opgenomen rechterlijke uitspraak. Voorts overweegt de rechtbank dat de zware en lichte gronden 3a, 3c, 3i en 4d, naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Immers is niet gebleken dat eiser bij zijn inreis beschikte over geldige reis- of overschrijdingsdocumenten, zodat feitelijk juist is dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen (3a). Verder heeft eiser op 8 februari 2021 een terugkeerbesluit ontvangen, waaruit de plicht blijkt Nederland binnen vier weken te verlaten en is gebleken dat eiser daaraan niet uit eigen beweging gevolg aan heeft gegeven. Verweerder heeft het onttrekkingsrisico ook gemotiveerd. (3c). Ook heeft eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling en tijdens verschillende vertrekgesprekken verklaard niet terug te willen keren naar Nigeria (3i). Verder heeft eiser verklaard dat hij slechts over € 35,00 te beschikken. Ook hierbij heeft verweerder het onttrekkingsrisico gemotiveerd (4d). Uit de voornoemde gronden blijkt dat in beginsel een reëel risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden te beoordelen.
5.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder niet met een ander middel dan die van de inbewaringstelling had hoeven volstaan in dit geval. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Daarbij is ook van belang dat eiser heeft verklaard niet te willen terugkeren naar Nigeria. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet gehouden was om voorafgaand aan de inbewaringstelling nader onderzoek te doen naar de detentiegeschiktheid van eiser. Met de aanwezigheid van de psychiatrisch verpleegkundige tijdens het gehoor en de verwijzing naar de medische faciliteiten in het detentiecentrum, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende zorgvuldig gehandeld. Ook nadien is de rechtbank niet gebleken van omstandigheden op basis waarvan sprake zou zijn van detentieongeschiktheid bij eiser. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Verweerder heeft de familieomstandigheden van eiser voldoende bij de besluitvorming betrokken.
5.4.
Gelet op de verklaring van verweerder ter zitting en het verslag van het vertrekgesprek van 15 maart 2023 blijkt dat er gedurende de bewaring en in ieder geval voorafgaand aan het vertrekgesprek van 15 maart 2023 door verweerder vertrekhandelingen zijn verricht, namelijk het plannen van een presentatie die op 30 maart 2023 zal plaatsvinden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt.
5.5.
De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw 2000 en het Unierecht als zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Nigeria in algemene zin weigert laissez-passers (lp’s) te vertrekken, waardoor zicht op uitzetting binnen een redelijk termijn kan worden aangegeven. Verder acht de rechtbank het van belang dat eiser niet actief en volledig meewerkt aan zijn terugkeer. Deze medewerking mag wel van hem worden verwacht, zoals ook blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2672). Niet is uitgesloten dat een lp wordt afgegeven door de autoriteiten als eiser wel actief en volledig zou meewerken. Eiser kan dit in ieder geval bespoedigen door zelf aan documenten te komen
5.6.
Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.