In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Somalische nationaliteit. De maatregel is opgelegd op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de maatregel van bewaring heeft opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 24 maart 2023, waarbij eiser in detentie was en zijn gemachtigde aanwezig was in Groningen. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat de staatssecretaris bevoegd was om eiser staande te houden op grond van artikel 50a van de Vw 2000. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser voerde aan dat er sprake was van een onzorgvuldig voortraject en dat de maatregel onrechtmatig was, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd en dat er geen reden was om een lichter middel toe te passen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,00.