ECLI:NL:RBDHA:2023:4316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
NL22.26847
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening met betrekking tot medische omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat zijn medische omstandigheden niet in voldoende mate zijn meegewogen. Tijdens de zitting op 1 maart 2023 is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van medische informatie van eisers cardioloog, welke op 15 maart 2023 is overgelegd. De rechtbank heeft vervolgens de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken en de medische situatie van eiser.

De rechtbank overweegt dat, hoewel eiser ernstige cardiologische problemen heeft, de overgelegde medische stukken niet aantonen dat de overdracht naar Frankrijk zou leiden tot ernstige en onomkeerbare gevolgen voor zijn gezondheid. De cardioloog heeft aangegeven dat er mogelijk vertraging kan optreden in de behandeling, maar dit is niet voldoende om te concluderen dat er een risico is op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet verplicht was om een BMA-onderzoek te starten of om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26847

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Totosashvili. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van een brief van eisers cardioloog.
Op 15 maart 2023 heeft eiser deze brief overgelegd.
Verweerder heeft op 18 maart 2023 op deze brief gereageerd.
Op 21 maart 2023 is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben. Op 28 maart 2022 heeft eiser een asielaanvraag in Nederland ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat door de Franse autoriteiten aan eiser een visum is verleend dat geldig was van 25 februari 2022 tot 15 maart 2022. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Frankrijk verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening [2] . Omdat Frankrijk niet binnen twee maanden heeft gereageerd op dat verzoek staat met ingang van 17 augustus 2022 de verantwoordelijkheid van Frankrijk vast op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe aan dat er gelet op zijn medische klachten ten onrechte geen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid om de asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Hij is door zijn medische problemen niet in staat zelfstandig opvang te regelen of de benodigde medische voorzieningen te verkrijgen. Verweerder had een onderzoek door het BMA [3] moeten starten. Daaruit zou blijken dat een overdracht een risico op schending van artikel 3 van het EVRM [4] met zich brengt. Eiser doet daarom een beroep op het arrest C.K. e.a. tegen Slovenië [5] . Ter onderbouwing zijn een patiëntendossier, een brief van de cardioloog [Naam 2], meerdere brieven van de vakgroep cardiologie, de spoedeisende hulp en de psychiatrie van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis te Goes, en een medicatieoverzicht overgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser en dat verweerder in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. Dit betekent dat ervan uit dient te worden gegaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. [6]
5. Uit de overgelegde medische stukken blijkt dat eiser ernstige cardiologische problemen heeft. Echter blijkt uit de overgelegde brief van de cardioloog [Naam 2] van 14 maart 2023 niet dat deze problemen tijdens de overdracht leiden tot ernstige en onomkeerbare gevolgen voor zijn gezondheid. De cardioloog geeft slechts aan dat afhankelijk van het stadium van de behandeling de medische behandeling door de overdracht vertraging kan oplopen,. Hieruit volgt evenwel niet dat de gezondheid van eiser hierdoor zodanig ernstig verslechtert dat er een risico is op schending van artikel 3 van het EVRM. Het beroep op het arrest C.K. e.a. tegen Slovenië slaagt daarom niet. Daarnaast is niet aannemelijk gemaakt dat de benodigde medische zorg niet in Frankrijk verkrijgbaar is of dat eiser niet zelfstandig opvang zou kunnen regelen, nu dit niet nader met stukken is onderbouwd. Verweerder heeft daarom in de medische problemen geen aanleiding hoeven zien een BMA-onderzoek te starten of toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
3.Bureau Medische Advisering.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
6.Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ten aanzien van Frankrijk in haar uitspraak van 21 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:816) heeft bevestigd.