In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag is op 10 maart 2022 ingediend, en de Staatssecretaris had uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Eiser heeft de Staatssecretaris op 14 september 2022 in gebreke gesteld, maar heeft pas meer dan twee weken later beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, omdat de Staatssecretaris niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist.
De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de Staatssecretaris een termijn van zestien weken gegeven om alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Daarnaast is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 418,50.
De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000. Ook is er aandacht besteed aan de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die van invloed is op de mogelijkheid om dwangsommen op te leggen in asielzaken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is voor het niet tijdig beslissen op asielaanvragen voor bepaalde tijd, maar dat in dit geval wel een dwangsom is opgelegd voor het overschrijden van de beslistermijn.