ECLI:NL:RBDHA:2023:4275

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
NL22.25239 en NL22.25240
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublin-overdracht en interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de aanvraag van een eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Tijdens de zitting op 16 februari 2023 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, waarbij hij zich beroept op de onbetrouwbaarheid van Italië op basis van vermeende pushbacks en tekortkomingen in de asielprocedure daar. De rechtbank overweegt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat Nederland erop mag vertrouwen dat Italië zich houdt aan zijn verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Eiser heeft echter niet voldoende bewijs geleverd dat zijn situatie uitzonderlijk is of dat er sprake is van een verslechtering van de omstandigheden in Italië. De rechtbank concludeert dat de brief van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022, waarin wordt verzocht om tijdelijke opschorting van Dublinoverdrachten, geen aanleiding geeft voor een ander oordeel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen connexiteit meer is. De rechtbank oordeelt dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25239 (beroep) en NL22.25240 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], eiser, V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

(gemachtigde: mr. J. van Dam)

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (NL22.25239). Ook heeft eiser een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (NL22.25240).
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 16 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De tolk heeft telefonisch deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1992.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Volgens hem is Italië verantwoordelijk voor de behandeling daarvan. [1] Nederland heeft bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
Wat voert eiser aan?
3. Eiser stelt dat Italië zich schuldig maakt aan pushbacks en dat verweerder daarom niet uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser beroept zich daarbij op jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [2] en van de rechtbank Den Bosch. [3] Ter onderbouwing van de gestelde pushbackpraktijken van Italië verwijst eiser naar een recent AIDA-rapport [4] en naar een rapport van Amnesty International van 15 juli 2021. [5] Verder betoogt eiser dat de toegang tot de asielprocedure nagenoeg onmogelijk wordt gemaakt en dat de opvangvoorzieningen in Italië structureel tekortschieten. Daar komt bij dat met de door de Italiaanse autoriteiten verstuurde ‘circular letter’ van 5 december 2022 duidelijk is dat Italië in dit kader niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Verweerder mag daarom niet zonder nader onderzoek een overdrachtsbesluit als hier aan de orde nemen. De grond dat Italië ten aanzien van Syrische vluchtelingen een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid kent ten opzichte van Nederland, heeft eiser ter zitting ingetrokken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. De hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat dit uitgangspunt op Italië van toepassing is. [6] Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit desondanks in deze zaak niet kan, bijvoorbeeld vanwege bijzondere persoonlijke omstandigheden die hem betreffen of een verslechtering van de relevante omstandigheden in Italië.
5. In de door eiser aangehaalde jurisprudentie heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat pushbacks in zijn algemeenheid een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Vervolgens moet worden bezien of deze pushbacks relevant zijn voor de Dublinclaimant.
6. Het feit dat de overlegde rapporten van AIDA en Amnesty International melding maken van pushbacks aan de grens, maakt dan ook nog niet dat daarmee aannemelijk is dat er serieuze aanknopingspunten zijn dat Italië overgedragen Dublinclaimanten uitzet zonder behandeling, dan wel tijdens de behandeling, van hun asielverzoek. Ook volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat toegang tot de asielprocedure nagenoeg onmogelijk is. Het AIDA-rapport verwijst naar Dublinclaimanten die in Milaan in Lombardije het land inreizen en zich vervolgens moeten melden bij de Questura in Catania op Sicilië. Uit het acceptatieformulier van de Italiaanse Dublinunit blijkt echter dat eiser verwacht wordt in Rome. Reeds hierom komt eisers situatie niet overeen met die van de Dublinclaimanten uit het AIDA-rapport.
7. Met betrekking tot de stelling dat de opvangvoorzieningen in Italië structureel tekortschieten, oordeelt de rechtbank dat eiser dit met de overlegde rapporten onvoldoende heeft aangetoond. Over het door eiser overlegde AIDA-rapport is eerder door de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat het rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Italië voor Dublinclaimanten dan uit de reeds eerder beoordeelde landeninformatie volgt. [7] Dat betekent dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat eiser een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM [8] en artikel 4 van het Handvest [9] strijdige behandeling bij overdracht naar Italië. Indien eiser na overdracht aan Italië toch problemen ondervindt bij de opvangvoorzieningen of de uitvoering van het beschermingsbeleid, dan kan eiser zich in Italië wenden tot de (hogere) autoriteiten of de daarvoor bestemde instanties.
8. De rechtbank overweegt verder dat de brief van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022, waarin de lidstaten wordt verzocht tijdelijk de Dublinoverdrachten aan Italië op te schorten, geen aanleiding geeft voor een ander oordeel. Deze brief doet niet af aan de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Daarnaast blijkt uit de brief niet dat de Italiaanse autoriteiten onwillig zijn om eisers asielaanvraag in behandeling te nemen. Voor zover de overdracht op dit moment niet kan worden uitgevoerd, geldt dat dit als een tijdelijk overdrachtsbeletsel moet worden gezien. Uit de circular letter kan niet worden afgeleid dat hieraan structurele en systematische tekortkomingen in de opvangvoorzieningen in Italië ten grondslag liggen. Dat dit overdrachtsbeletsel nu al enige tijd voortduurt, maakt dit niet anders. Nu de Italiaanse autoriteiten in de circular letter spreken van een tijdelijke situatie en niet duidelijk is wat die situatie feitelijk en concreet behelst, bestaat (nog) geen aanleiding voor het verstrekkende oordeel dat verweerder niet meer onverkort van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat verweerder hier eerst nader onderzoek naar dient te doen, voordat een overdrachtsbesluit zoals hier aan de orde, mag worden genomen. De beroepsgronden op dit punt slagen niet.
Wat is de conclusie?
9. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, nu is beslist op het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit.
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u, voor zover dit ziet op het beroep, een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.De uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042 en ECLI:NL:RVS:2022:1043.
3.De uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch, van 1 oktober 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:5225.
4.‘Country Report: Italy; 2021: Update’, Asylum Information Database, mei 2021 (AIDA-rapport).
5.‘No one will look for you’: Forcibly returned from sea to abusive detention in Libya’, Amnesty International, 15 juli 2021.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:49, 24 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1788, en 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.