ECLI:NL:RBDHA:2023:4272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
NL22.10970 en NL22.10971
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.I.H. Kerstens - Fockens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan en onderzoek naar schijnrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het verblijfsrecht van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft en in Nederland verblijft op basis van een relatie met een Unieburger. Eiser had een verblijfsdocument EU/EER gekregen, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft in een besluit van 27 januari 2022 vastgesteld dat dit verblijfsrecht nooit heeft bestaan, omdat er sprake zou zijn van een schijnrelatie. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 18 januari 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het verblijfsrecht van eiser niet zou bestaan en dat de bewijslast niet bij eiser ligt, maar bij de staatssecretaris. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser en zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in strijd heeft gehandeld met de hoorplicht en dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Eiser krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.10970 (beroep) en NL22.10971 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Procesverloop

In het besluit van 27 januari 2022 (primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eisers verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan dat met ingang van 30 oktober 2019 aan eiser is verleend, nimmer heeft bestaan. [1] Ook wordt eisers aanvraag om toetsing aan het EU-recht op de grond ‘voortgezet verblijf na verbreking (huwelijks)relatie met een Unieburger’ afgewezen en wordt hem een terugkeerbesluit opgelegd.
In het besluit van 9 juni 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL22.10970) ingesteld. Ook heeft eiser een verzoek om een voorlopige voorziening (NL22.10971) ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft alleen het beroep op 18 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook waren aanwezig [A] en [B].

Overwegingen

Wat ging aan deze procedure vooraf?
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser is geboren op [geboortedag] 1987 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 29 april 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Dit document heeft eiser aangevraagd omdat hij verblijf beoogde bij zijn geregistreerd partner Alina Ştefania Cotelici (hierna: referente), die Unieburger is. In het besluit van 30 oktober 2019 heeft verweerder deze aanvraag ingewilligd en aan eiser een verblijfsdocument EU/EER toegekend, met een geldigheidsduur van vijf jaar.
1.2
In het voornemen van 26 mei 2021 heeft verweerder aan eiser gevraagd om een lijst van zestien vragen aangaande zijn (gezins)relatie met referente te beantwoorden, nu uit informatie van de gemeente Amsterdam is gebleken dat eiser op 10 december 2020 samen met een andere vrouw hun aanstaande kind heeft erkend en eisers dochter drie maanden later op 13 februari 2021 is geboren.
1.3
In de zienswijze van 9 juni 2021 heeft eiser op het voornemen van verweerder gereageerd, waarbij hij heeft aangegeven dat er geen wijziging is in zijn situatie. Dat eiser een kind van een andere vrouw heeft erkend, betekent volgens eiser niet dat hij ook met haar een relatie heeft. Ook is eiser langer dan drie jaar met referente gehuwd geweest – waarvan één jaar in Nederland – en werkt hij op dit moment, wat maakt dat volgens eiser voortgezet verblijf verleend moet worden nu zijn rechten als familielid van een Unieburger niet verloren gaan door de beëindiging van een relatie.
1.4
Verweerder heeft eiser en referente vervolgens uitgenodigd voor een hoorzitting op 29 november 2021. Op 8 november 2021 heeft eiser aanvullende bewijsstukken ten aanzien van zijn partnerrelatie met referente overgelegd. Op 22 november 2021 heeft eiser ontbinding van zijn partnerschap met referente aangevraagd bij rechtbank Amsterdam. Eiser heeft verweerder op 28 november 2021 geïnformeerd dat zijn relatie met referente is beëindigd en hij daarom alleen met zijn gemachtigde naar de hoorzitting komt. Op 29 november 2021 heeft verweerder met eiser en zijn gemachtigde een hoorzitting gehouden, en ook heeft eiser op die datum een aanvraag gedaan om toetsing aan het Unierecht op de grond ‘voortgezet verblijf na verbreking (huwelijks)relatie met een Unieburger’.
Welke besluiten heeft verweerder genomen?
2. In het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat eisers verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan dat met ingang van 30 oktober 2019 aan hem is verleend, nooit heeft bestaan. Volgens verweerder was tussen eiser en referente namelijk sprake van een schijnpartnerschap, die alleen is aangegaan om het in de Richtlijn 2004/38/EG neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten, waarop anders geen aanspraak gemaakt zou kunnen worden. Verweerder werpt eiser tegen dat hij zijn gestelde partnerschap met referente vanaf de datum van afgifte van het verblijfsdocument EU/EER tot heden onvoldoende heeft onderbouwd met zijn verklaringen en de overgelegde bewijsstukken. Verweerder vindt eisers verklaringen over zijn relatie met referent, de ontmoetingen met de moeder van zijn dochter, en het vertrekken van referente, namelijk vaag en ongeloofwaardig. Met betrekking tot de overgelegde bewijsstukken stelt verweerder dat daaruit onvoldoende blijkt dat eiser en referente een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Ook werpt verweerder eiser tegen dat hij niet eerder bij verweerder heeft gemeld dat zijn relatie met referente is beëindigd (en eiseres in de Basisregistratie Personen nog steeds staat ingeschreven op eisers woonadres). Omdat eiser volgens verweerder nooit verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland heeft gehad, voldoet eiser ook niet aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf en wordt die aanvraag van eiser afgewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat verweerder ten onrechte stelt dat tussen hem en referente sprake is geweest van een schijnrelatie. In het bestreden besluit keert verweerder ten onrechte de bewijslast om door van eiser te verlangen om een jaar na het verbreken van zijn relatie met referente te verlangen dat hij aantoont dat er sprake was van een duurzame en exclusieve relatie. In dat kader verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 29 september 2022. [2] Daarbij komt dat exclusiviteit volgens het beleid van verweerder geen vereiste is voor het bestaan van een duurzame (partner)relatie. Ook bestrijdt eiser dat hij vaag en ongeloofwaardig zou hebben verklaard. Voor zover eiser niet in staat was om eenduidig te verklaren, is dit te wijten aan zijn gezondheidsproblematiek. Tot slot vindt eiser dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar.
Wat zijn de regels?
4. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Het uitgangspunt in deze zaak is dat verweerder in het besluit van 30 oktober 2019 heeft vastgesteld dat eiser rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft, vanwege het verblijf bij zijn geregistreerd partner (referente) in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierop niet kon terugkomen en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij eisers aanvraag om toetsing aan het EU-recht op de grond ‘voortgezet verblijf na verbreking (huwelijks)relatie met een Unieburger’ heeft afgewezen, en zal hieronder uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
Onderzoek naar schijnrelatie
6. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [3] volgt dat de bewijslast dat sprake is rechtsmisbruik of fraude is gepleegd – als bedoeld in artikel 35 van de Verblijfsrichtlijn [4] - op verweerder rust. Deze moet maatregelen als een intrekking van een verblijfsrecht baseren op een individueel onderzoek van het concrete geval, waarbij geldt dat systematische en willekeurige controles niet zijn toegestaan. [5]
7. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat de melding van de gemeente Amsterdam dat eiser op 10 december 2020 samen met een andere vrouw hun aanstaande kind heeft erkend (nog) niet een vermoeden van rechtsmisbruik heeft opgeleverd, maar slechts het vermoeden van een mogelijke beëindiging van de relatie met referente. Onderzoek naar deze beëindiging lag dan ook in de rede. Op zitting heeft verweerder betoogd dat tijdens het onderzoek naar het beëindigd zijn van deze relatie - in dit geval gedurende de hoorzitting van 29 november 2021 - vanwege de vage en ongeloofwaardige verklaringen van eiser met betrekking tot zijn partnerrelatie met referente, het vermoeden bij verweerder is ontstaan dat tussen eiser en referente sprake was van een schijnrelatie. De rechtbank is van oordeel dat hiermee niet rijmt dat eiser al voorafgaand aan de hoorzitting in vraag 15 en 16 van de met het voornemen tot intrekking meegestuurde vragenlijst is gevraagd om bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt dat referente vanaf het begin tot en met het heden in Nederland verblijft en zij gedurende die tijd met eiser een affectieve relatie heeft gehad. Deze vragen kunnen immers niet anders worden gezien dan het onderzoeken van een mogelijke schijnrelatie al voordat hiervoor concrete aanwijzingen bestonden.
8. Alhoewel eiser geen gerichte beroepsgronden heeft aangevoerd met betrekking tot de vraag of er voor verweerder ten tijde van de verzending van het voornemen tot intrekking al voldoende aanleiding was om een nader onderzoek naar het bestaan van een schijnrelatie te starten, overweegt de rechtbank dat overigens ook de wel ingediende beroepsgronden voldoende grond vormen voor gegrondverklaring van eisers beroep.
Bewijslastverdeling
9. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder van eiser verlangt dat hij aantoont dat geen sprake is van een schijnrelatie. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat de bewijslast bij eiser ligt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onjuist. Van belang is dat geen sprake is van een aanvraagsituatie, maar van een intrekkingssituatie nu verweerder met het bestreden besluit de vaststelling van het rechtmatig verblijf van eiser in Nederland van 30 oktober 2019 met terugwerkende kracht herroept. Dit betreft een belastend besluit, wat maakt dat het aan verweerder is om te bewijzen dat de relatie van eiser en referente van meet af aan een schijnrelatie is geweest. Verweerder mag niet op de enkele grond dat een vermoeden is ontstaan dat sprake is van een schijnrelatie, van eiser verlangen om over een periode die gelegen is in het verleden met terugwerkende kracht te bewijzen dat toentertijd sprake was van een affectieve relatie. Dit is niet in overeenstemming met de rechtspraak als weergegeven onder 6 en hiermee laadt verweerder een onevenredige bewijslast op eiser. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft kunnen overtuigen dat sprake moet zijn geweest van een schijnrelatie. Niet alleen heeft verweerder zich voornamelijk beperkt tot het wijzen op al het bewijs dat eiser niet heeft geleverd, maar hij is tevens ongemotiveerd voorbij gegaan aan al het hierna nog te bespreken bewijs dat eiser wel degelijk heeft overgelegd.
10. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zelfs al zou verweerder gevolgd worden in het standpunt dat het aan eiser is om te bewijzen dat hij van meet af aan geen schijnrelatie met referente heeft gehad, verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser hierin niet is geslaagd. Voorafgaand aan de hoorzitting heeft eiser immers een veelvoud aan bewijsstukken overgelegd, waaruit onder meer volgt dat dat referente tot in ieder geval oktober 2020 bestellingen van vrouwenkleding en -producten op haar naam op het gezamenlijk woonadres heeft ontvangen, een brief van de activatiecode voor het DigiD van referente van 18 juni 2020 op naam van referente op dit gezamenlijk woonadres is ontvangen, referente tot 5 juni 2020 bij hetzelfde bedrijf als eiser heeft gewerkt (wat met salarisspecificaties en een jaaropgave is onderbouwd), eiser tot en met december 2020 met regelmaat geldbedragen vanaf zijn bankrekening naar de bankrekening van eiseres heeft overgemaakt, eiser en referente blijkens de twee instapkaarten van 2 april en 10 oktober 2020 samen hebben gereisd. Ook zijn veel stukken overgelegd die onderbouwen dat zij voor hun komst naar Nederland in Spanje al samen waren. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er (nog) meer bewijsstukken van eiser worden verlangd, temeer nu het gaat om een periode gelegen in het verleden. Daarbij hecht de rechtbank eveneens waarde aan de omstandigheid dat eiser, in lijn met wat eiser in het verweerschrift juist wordt tegengeworpen, ter zitting getuigen heeft meegebracht om zijn standpunten verder te onderbouwen. In dit kader hecht de rechtbank met name waarde aan de verklaring van de huiseigenaresse bij wie eiser en referent inwoonden in een tweekamerappartement.
11. De rechtbank is tot slot van oordeel dat als verweerder al zou willen tegenwerpen dat eiser niet heeft bewezen dat geen sprake was van een schijnrelatie, verweerder in dit geval niet had mogen afzien van het horen in bezwaar. Uit recente rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [6] volgt dat als uitgangspunt geldt dat een vreemdeling in bezwaar moet worden gehoord, en dat dit uitgangspunt te meer geldt in zaken waarin er beslissingsruimte is en de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, en waarbij een individuele belangenafweging moet worden gemaakt. Volgens die rechtspraak vallen daaronder onder meer zaken waarin het verblijf van een vreemdeling wordt beëindigd, zoals bij het intrekken van een verleende vergunning en bij het afwijzen van een aanvraag om een vergunning te verlengen. Ook volgt uit die rechtspraak dat er gevallen zijn waarin het minder vanzelfsprekend is om van een hoorzitting in bezwaar af te zien, onder meer wanneer een vreemdeling in de bezwaarfase nog niet alle relevante informatie en bewijsstukken heeft overgelegd die van hem worden verlangd, of de situatie waarin er - om welke reden dan ook - nog onduidelijkheden over het te beoordelen feitencomplex bestaan. Het uitgangspunt dat een vreemdeling gehoord wordt komt in deze situaties bijzonder belang toe, omdat er immers veel omstandigheden denkbaar zijn die meebrengen dat een vreemdeling niet alle verzochte informatie kan overleggen. Een gehoor kan juist dan uitkomst bieden om ontbrekende informatie boven tafel te krijgen, of eventueel te zoeken naar oplossingen voor gerezen problemen, aldus de Afdeling.
12. De rechtbank is van oordeel dat alhoewel gevolgd wordt dat eisers bezwaarschrift niet een concrete motivering bevat van waarom eiser prijs stelt op een hoorzitting, en eiser al voor het nemen van het primaire besluit door verweerder is gehoord, dit alles onvoldoende grond vormde om eiser niet nogmaals te horen over zijn bezwaar. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank dat eiser eerst in het bestreden besluit is geconfronteerd met verweerders standpunt met betrekking tot de relatie. Tijdens het gehoor voorafgaand aan het primaire besluit heeft eiser hier nog niet op kunnen reageren, hetgeen temeer klemt nu eiser (al voorafgaand aan voorgaande hoorzitting) een veelvoud aan bewijsstukken heeft overgelegd waarover hij niet tijdens de hoorzitting van 29 november 2021 is bevraagd. Ten slotte heeft eiser op zitting getuigen meegenomen die verweerder bij uitstek gedurende de hoorzitting in bezwaar had kunnen horen. Nu het hier gaat om een intrekkingssituatie waarbij verweerder terugkomt op een eerdere vaststelling dat eiser rechtmatig verblijf heeft en het dus een belastend besluit is, kan onder voornoemde omstandigheden niet worden afgezien van horen.
13. De rechtbank is concluderend van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en in strijd met de hoorplicht is genomen, wat maakt dat het op grond van strijdigheid met artikel 3:46 en artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank zal verweerder opdragen om opnieuw te beslissen op eisers bezwaar. De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf niet inhoudelijk aan de hand van de voorwaarden voor die verblijfsvergunning heeft beoordeeld, maar enkel onder verwijzing naar eisers gestelde schijnrelatie heeft afgewezen. De rechtbank zal daarom verweerder opdragen om opnieuw op deze aanvraag van eiser te beslissen.
Wat is de conclusie?
14. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen om opnieuw te beslissen op eisers bezwaar en zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning ‘voortgezet verblijf na verbreking (huwelijks)relatie met een Unieburger’ binnen een termijn van 6 weken met inachtneming van deze uitspraak.
15. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [7]
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht in de beroeps- en verzoekschriftprocedure vergoeden. Verder krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3.0 punten op (2 punten voor het indienen van het beroepschrift en verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 837,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.511,-.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om opnieuw op eisers bezwaar te beslissen binnen een termijn van 6 weken met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op om opnieuw op eisers aanvraag om een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf te beslissen binnen een termijn van 6 weken met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
De voorzieningenrechter
  • verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens - Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier.
griffier
(voorzieningen)rechter

BIJLAGE

Vreemdelingenbesluit 2000

Artikel 8.7
(…)
2. Deze paragraaf is eveneens van toepassing op de familieleden die een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid naar Nederland begeleiden of zich bij hem in Nederland voegen, voor zover het betreft:
(…)
b.de partner, waarmee de vreemdeling een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig geregistreerd partnerschap is aangegaan.
Artikel 8.12
1. De vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, heeft langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:
in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;
voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt;
(…)
een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, is van een vreemdeling als bedoeld onder a of b;
(…)
Artikel 8.14
Het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die de nationaliteit bezit van een staat als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, eindigt niet door het overlijden of het vertrek van de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, bij wie hij in Nederland verbleef. Het eindigt evenmin door de ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk of de beëindiging van het geregistreerde partnerschap.
Artikel 8.25
Onze Minister kan het rechtmatig verblijf ontzeggen, dan wel beëindigen, in geval van rechtsmisbruik of indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens zouden hebben geleid tot weigering van toegang of verblijf.

Vreemdelingencirculaire 2000

Paragraaf B10/2.3
Rechtsmisbruik en fraude
Op grond van artikel 8.25 Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als:
  • de burger van de Unie of diens familielid onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens zouden leiden of hebben geleid tot weigering van toegang of verblijf; of
  • het familielid met een Nederlander in een andere lidstaat verblijft of heeft verbleven en dit verblijf in de andere lidstaat niet daadwerkelijk is geweest; of
  • sprake is van rechtsmisbruik.
Op grond van artikel 8.25 Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling tevens als sprake is van kunstmatig gedrag dat als enig doel heeft het door het EU-recht gewaarborgde recht van vrij verkeer en verblijf te krijgen en dat, hoewel het formeel voldoet aan de voorwaarden die het EU-recht stelt, in strijd is met het doel van het EU-recht.
De IND beschouwt in ieder geval het verkrijgen van verblijfsrecht op grond van richtlijn 2004/38/EG met het enkele doel om inbreuk te maken op de nationale wet- en regelgeving als strijdig met het EU-recht.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8.25 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
2.AWB 21/7444.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2006.
4.Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn).
5.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 december 2014 (McCarthy en anderen tegen het Verenigd Koninkrijk), ECLI:EU:C:2014:2450.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
7.Op grond van artikel 8:81 van de Awb en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.