1.4Verweerder heeft eiser en referente vervolgens uitgenodigd voor een hoorzitting op 29 november 2021. Op 8 november 2021 heeft eiser aanvullende bewijsstukken ten aanzien van zijn partnerrelatie met referente overgelegd. Op 22 november 2021 heeft eiser ontbinding van zijn partnerschap met referente aangevraagd bij rechtbank Amsterdam. Eiser heeft verweerder op 28 november 2021 geïnformeerd dat zijn relatie met referente is beëindigd en hij daarom alleen met zijn gemachtigde naar de hoorzitting komt. Op 29 november 2021 heeft verweerder met eiser en zijn gemachtigde een hoorzitting gehouden, en ook heeft eiser op die datum een aanvraag gedaan om toetsing aan het Unierecht op de grond ‘voortgezet verblijf na verbreking (huwelijks)relatie met een Unieburger’.
Welke besluiten heeft verweerder genomen?
2. In het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat eisers verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan dat met ingang van 30 oktober 2019 aan hem is verleend, nooit heeft bestaan. Volgens verweerder was tussen eiser en referente namelijk sprake van een schijnpartnerschap, die alleen is aangegaan om het in de Richtlijn 2004/38/EG neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten, waarop anders geen aanspraak gemaakt zou kunnen worden. Verweerder werpt eiser tegen dat hij zijn gestelde partnerschap met referente vanaf de datum van afgifte van het verblijfsdocument EU/EER tot heden onvoldoende heeft onderbouwd met zijn verklaringen en de overgelegde bewijsstukken. Verweerder vindt eisers verklaringen over zijn relatie met referent, de ontmoetingen met de moeder van zijn dochter, en het vertrekken van referente, namelijk vaag en ongeloofwaardig. Met betrekking tot de overgelegde bewijsstukken stelt verweerder dat daaruit onvoldoende blijkt dat eiser en referente een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Ook werpt verweerder eiser tegen dat hij niet eerder bij verweerder heeft gemeld dat zijn relatie met referente is beëindigd (en eiseres in de Basisregistratie Personen nog steeds staat ingeschreven op eisers woonadres). Omdat eiser volgens verweerder nooit verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland heeft gehad, voldoet eiser ook niet aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf en wordt die aanvraag van eiser afgewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat verweerder ten onrechte stelt dat tussen hem en referente sprake is geweest van een schijnrelatie. In het bestreden besluit keert verweerder ten onrechte de bewijslast om door van eiser te verlangen om een jaar na het verbreken van zijn relatie met referente te verlangen dat hij aantoont dat er sprake was van een duurzame en exclusieve relatie. In dat kader verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 29 september 2022.Daarbij komt dat exclusiviteit volgens het beleid van verweerder geen vereiste is voor het bestaan van een duurzame (partner)relatie. Ook bestrijdt eiser dat hij vaag en ongeloofwaardig zou hebben verklaard. Voor zover eiser niet in staat was om eenduidig te verklaren, is dit te wijten aan zijn gezondheidsproblematiek. Tot slot vindt eiser dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar.
4. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Het uitgangspunt in deze zaak is dat verweerder in het besluit van 30 oktober 2019 heeft vastgesteld dat eiser rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft, vanwege het verblijf bij zijn geregistreerd partner (referente) in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierop niet kon terugkomen en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij eisers aanvraag om toetsing aan het EU-recht op de grond ‘voortgezet verblijf na verbreking (huwelijks)relatie met een Unieburger’ heeft afgewezen, en zal hieronder uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
Onderzoek naar schijnrelatie
6. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechtervolgt dat de bewijslast dat sprake is rechtsmisbruik of fraude is gepleegd – als bedoeld in artikel 35 van de Verblijfsrichtlijn- op verweerder rust. Deze moet maatregelen als een intrekking van een verblijfsrecht baseren op een individueel onderzoek van het concrete geval, waarbij geldt dat systematische en willekeurige controles niet zijn toegestaan.
7. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat de melding van de gemeente Amsterdam dat eiser op 10 december 2020 samen met een andere vrouw hun aanstaande kind heeft erkend (nog) niet een vermoeden van rechtsmisbruik heeft opgeleverd, maar slechts het vermoeden van een mogelijke beëindiging van de relatie met referente. Onderzoek naar deze beëindiging lag dan ook in de rede. Op zitting heeft verweerder betoogd dat tijdens het onderzoek naar het beëindigd zijn van deze relatie - in dit geval gedurende de hoorzitting van 29 november 2021 - vanwege de vage en ongeloofwaardige verklaringen van eiser met betrekking tot zijn partnerrelatie met referente, het vermoeden bij verweerder is ontstaan dat tussen eiser en referente sprake was van een schijnrelatie. De rechtbank is van oordeel dat hiermee niet rijmt dat eiser al voorafgaand aan de hoorzitting in vraag 15 en 16 van de met het voornemen tot intrekking meegestuurde vragenlijst is gevraagd om bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt dat referente vanaf het begin tot en met het heden in Nederland verblijft en zij gedurende die tijd met eiser een affectieve relatie heeft gehad. Deze vragen kunnen immers niet anders worden gezien dan het onderzoeken van een mogelijke schijnrelatie al voordat hiervoor concrete aanwijzingen bestonden.
8. Alhoewel eiser geen gerichte beroepsgronden heeft aangevoerd met betrekking tot de vraag of er voor verweerder ten tijde van de verzending van het voornemen tot intrekking al voldoende aanleiding was om een nader onderzoek naar het bestaan van een schijnrelatie te starten, overweegt de rechtbank dat overigens ook de wel ingediende beroepsgronden voldoende grond vormen voor gegrondverklaring van eisers beroep.
9. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder van eiser verlangt dat hij aantoont dat geen sprake is van een schijnrelatie. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat de bewijslast bij eiser ligt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onjuist. Van belang is dat geen sprake is van een aanvraagsituatie, maar van een intrekkingssituatie nu verweerder met het bestreden besluit de vaststelling van het rechtmatig verblijf van eiser in Nederland van 30 oktober 2019 met terugwerkende kracht herroept. Dit betreft een belastend besluit, wat maakt dat het aan verweerder is om te bewijzen dat de relatie van eiser en referente van meet af aan een schijnrelatie is geweest. Verweerder mag niet op de enkele grond dat een vermoeden is ontstaan dat sprake is van een schijnrelatie, van eiser verlangen om over een periode die gelegen is in het verleden met terugwerkende kracht te bewijzen dat toentertijd sprake was van een affectieve relatie. Dit is niet in overeenstemming met de rechtspraak als weergegeven onder 6 en hiermee laadt verweerder een onevenredige bewijslast op eiser. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft kunnen overtuigen dat sprake moet zijn geweest van een schijnrelatie. Niet alleen heeft verweerder zich voornamelijk beperkt tot het wijzen op al het bewijs dat eiser niet heeft geleverd, maar hij is tevens ongemotiveerd voorbij gegaan aan al het hierna nog te bespreken bewijs dat eiser wel degelijk heeft overgelegd.
10. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zelfs al zou verweerder gevolgd worden in het standpunt dat het aan eiser is om te bewijzen dat hij van meet af aan geen schijnrelatie met referente heeft gehad, verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser hierin niet is geslaagd. Voorafgaand aan de hoorzitting heeft eiser immers een veelvoud aan bewijsstukken overgelegd, waaruit onder meer volgt dat dat referente tot in ieder geval oktober 2020 bestellingen van vrouwenkleding en -producten op haar naam op het gezamenlijk woonadres heeft ontvangen, een brief van de activatiecode voor het DigiD van referente van 18 juni 2020 op naam van referente op dit gezamenlijk woonadres is ontvangen, referente tot 5 juni 2020 bij hetzelfde bedrijf als eiser heeft gewerkt (wat met salarisspecificaties en een jaaropgave is onderbouwd), eiser tot en met december 2020 met regelmaat geldbedragen vanaf zijn bankrekening naar de bankrekening van eiseres heeft overgemaakt, eiser en referente blijkens de twee instapkaarten van 2 april en 10 oktober 2020 samen hebben gereisd. Ook zijn veel stukken overgelegd die onderbouwen dat zij voor hun komst naar Nederland in Spanje al samen waren. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er (nog) meer bewijsstukken van eiser worden verlangd, temeer nu het gaat om een periode gelegen in het verleden. Daarbij hecht de rechtbank eveneens waarde aan de omstandigheid dat eiser, in lijn met wat eiser in het verweerschrift juist wordt tegengeworpen, ter zitting getuigen heeft meegebracht om zijn standpunten verder te onderbouwen. In dit kader hecht de rechtbank met name waarde aan de verklaring van de huiseigenaresse bij wie eiser en referent inwoonden in een tweekamerappartement.
11. De rechtbank is tot slot van oordeel dat als verweerder al zou willen tegenwerpen dat eiser niet heeft bewezen dat geen sprake was van een schijnrelatie, verweerder in dit geval niet had mogen afzien van het horen in bezwaar. Uit recente rechtspraak van de hoogste bestuursrechtervolgt dat als uitgangspunt geldt dat een vreemdeling in bezwaar moet worden gehoord, en dat dit uitgangspunt te meer geldt in zaken waarin er beslissingsruimte is en de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, en waarbij een individuele belangenafweging moet worden gemaakt. Volgens die rechtspraak vallen daaronder onder meer zaken waarin het verblijf van een vreemdeling wordt beëindigd, zoals bij het intrekken van een verleende vergunning en bij het afwijzen van een aanvraag om een vergunning te verlengen. Ook volgt uit die rechtspraak dat er gevallen zijn waarin het minder vanzelfsprekend is om van een hoorzitting in bezwaar af te zien, onder meer wanneer een vreemdeling in de bezwaarfase nog niet alle relevante informatie en bewijsstukken heeft overgelegd die van hem worden verlangd, of de situatie waarin er - om welke reden dan ook - nog onduidelijkheden over het te beoordelen feitencomplex bestaan. Het uitgangspunt dat een vreemdeling gehoord wordt komt in deze situaties bijzonder belang toe, omdat er immers veel omstandigheden denkbaar zijn die meebrengen dat een vreemdeling niet alle verzochte informatie kan overleggen. Een gehoor kan juist dan uitkomst bieden om ontbrekende informatie boven tafel te krijgen, of eventueel te zoeken naar oplossingen voor gerezen problemen, aldus de Afdeling.
12. De rechtbank is van oordeel dat alhoewel gevolgd wordt dat eisers bezwaarschrift niet een concrete motivering bevat van waarom eiser prijs stelt op een hoorzitting, en eiser al voor het nemen van het primaire besluit door verweerder is gehoord, dit alles onvoldoende grond vormde om eiser niet nogmaals te horen over zijn bezwaar. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank dat eiser eerst in het bestreden besluit is geconfronteerd met verweerders standpunt met betrekking tot de relatie. Tijdens het gehoor voorafgaand aan het primaire besluit heeft eiser hier nog niet op kunnen reageren, hetgeen temeer klemt nu eiser (al voorafgaand aan voorgaande hoorzitting) een veelvoud aan bewijsstukken heeft overgelegd waarover hij niet tijdens de hoorzitting van 29 november 2021 is bevraagd. Ten slotte heeft eiser op zitting getuigen meegenomen die verweerder bij uitstek gedurende de hoorzitting in bezwaar had kunnen horen. Nu het hier gaat om een intrekkingssituatie waarbij verweerder terugkomt op een eerdere vaststelling dat eiser rechtmatig verblijf heeft en het dus een belastend besluit is, kan onder voornoemde omstandigheden niet worden afgezien van horen.
13. De rechtbank is concluderend van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en in strijd met de hoorplicht is genomen, wat maakt dat het op grond van strijdigheid met artikel 3:46 en artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank zal verweerder opdragen om opnieuw te beslissen op eisers bezwaar. De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf niet inhoudelijk aan de hand van de voorwaarden voor die verblijfsvergunning heeft beoordeeld, maar enkel onder verwijzing naar eisers gestelde schijnrelatie heeft afgewezen. De rechtbank zal daarom verweerder opdragen om opnieuw op deze aanvraag van eiser te beslissen.
14. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen om opnieuw te beslissen op eisers bezwaar en zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning ‘voortgezet verblijf na verbreking (huwelijks)relatie met een Unieburger’ binnen een termijn van 6 weken met inachtneming van deze uitspraak.
15. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht in de beroeps- en verzoekschriftprocedure vergoeden. Verder krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3.0 punten op (2 punten voor het indienen van het beroepschrift en verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 837,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.511,-.