5.5.In het geval van eiseres heeft het OM op 27 juli 2021 een sepotbeslissing genomen, die luidt dat er op basis van de aangifte, de documenten en het nadere onderzoek onvoldoende aanknopingspunten zijn om tot een verdenking van arbeidsuitbuiting (mensenhandel) in de zin van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht te komen. Door de hierin gekozen formulering (“onvoldoende aanknopingspunten”) is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk of het hier gaat om een ‘bewijssepot’ of een ‘kwalificatiesepot’ (of een ander soort sepot). Dit onderscheid is, zoals uit 5.4. volgt, van belang voor het antwoord op de vraag of verweerder zelf een aannemelijkheidsbeoordeling van het mensenhandelrelaas dient te verrichten dan wel kan volstaan met een verwijzing naar de sepotbeslissing. Nu dus onvoldoende duidelijkheid bestaat over de sepotgrond, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat hij geen aannemelijkheidsbeoordeling van het mensenhandelrelaas van eiseres hoeft te verrichten en kan volstaan met een verwijzing naar de sepotbeslissing van het OM. Het op eiseres betrekking hebbende bestreden besluit kan in zoverre dan ook niet in stand blijven.
Intrekking/afwijzing verlenging verblijfsvergunning ‘verblijf als gezinslid bij eiseres’ (eiser)
6. Gelet op het vorenstaande en nu het op eiser betrekking hebbende bestreden besluit onlosmakelijk verbonden is met het op eiseres betrekking hebbende bestreden besluit, kan het op eiser betrekking hebbende bestreden besluit evenmin in stand blijven.
7. De beroepen zijn gezien het voorgaande gegrond. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet hierop en op wat er hierna met betrekking tot de wijze van geschilbeslechting is overwogen, laat de rechtbank de overige beroepsgronden van eiseres en eiser, waaronder de beroepsgrond dat zij hadden moeten worden gehoord, onbesproken. Hierbij is van belang dat het slagen van deze beroepsgronden niet tot een andere wijze van geschilbeslechting zou leiden dan hieronder is weergegeven.
8. De rechtbank ziet geen mogelijkheid de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten, omdat de hiervoor geconstateerde gebreken niet in de beroepsfase door verweerder zijn hersteld. De rechtbank zal ook niet zelf in de zaak voorzien, omdat het aan verweerder is om nader te onderzoeken op welke sepotgrond de sepotbeslissing van het OM van 27 juli 2021 berust en, afhankelijk daarvan, eventueel een aannemelijkheidsbeoordeling van het mensenhandelrelaas van eiseres te verrichten. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat, gelet op de aard van de gebreken, de wijze waarop die moeten worden hersteld en de aard en vorm van een eventuele vervolgprocedure bij nieuwe ongunstig besluiten voor eiseres en eiser, niet valt in te zien dat eiseres en eiser op die manier eerder uitsluitsel krijgen in hun zaken dan als verweerder de opdracht wordt gegeven nieuwe beslissingen op de bezwaren te nemen binnen een termijn van tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen, met inachtneming van deze uitspraak, nieuwe beslissingen te nemen op de bezwaren van eiseres en eiser, binnen voormelde termijn. In de nieuwe beslissing die betrekking heeft op eiseres dient verweerder ofwel met inachtneming van overwegingen 5.4. en 5.5. alsnog deugdelijk te motiveren dat en waarom hij kan volstaan met een verwijzing naar de sepotbeslissing van het OM ofwel alsnog een aannemelijkheidsbeoordeling van het mensenhandelrelaas van eiseres te verrichten. Indien verweerder overgaat tot een aannemelijkheidsbeoordeling, geeft de rechtbank verweerder in overweging om eiseres te horen.
Griffierecht en proceskosten
9. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden.
10. Om dezelfde reden ziet de rechtbank ook aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres en eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Daarbij merkt de rechtbank op dat er sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb, die worden beschouwd als één zaak.