ECLI:NL:RBDHA:2023:423

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
SGR 22/4186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gelijkheid in verhuurderheffing: Mede-eigendom versus vol eigendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de verhuurderheffing voor het jaar 2019. Eiseres, een stichting, had op aangifte verhuurderheffing voldaan, maar het bezwaar tegen deze heffing werd door de inspecteur van de Belastingdienst afgewezen. Eiseres stelde dat er sprake was van ongelijke behandeling tussen mede-eigenaren en volle eigenaren, wat in strijd zou zijn met het gelijkheidsbeginsel zoals vastgelegd in internationale verdragen. De rechtbank oordeelde dat mede-eigenaren en volle eigenaren niet als gelijke gevallen kunnen worden beschouwd, omdat de wet een onderscheid maakt tussen deze twee groepen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel en dat de ongelijke behandeling voortvloeit uit de gevolgen van een eerder arrest van de Hoge Raad. Eiseres had ook verzocht om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen, maar de rechtbank zag hier geen aanleiding toe. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/4186

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2023 in de zaak tussen

Stichting [eiseres] , wonende te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: drs. G.J.W. de Ruiter),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft voor het jaar 2019 op aangifte verhuurderheffing voldaan.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 februari 2022 het bezwaar tegen de op aangifte voldane verhuurderheffing afgewezen.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Op verzoek van partijen heeft die rechtbank deze zaken overgedragen aan rechtbank Den Haag.
Verweerder heeft met instemming van eiseres enkel voor de gelijktijdig behandelde zaken met zaaknummers SGR 22/258 en SGR 22/259 de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2022.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, bijgestaan door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B] .
Tijdens het onderzoek ter zitting zijn de beroepen met de zaaknummers SGR 22/258, 22/259, 22/329, 22/330, 22/262, 22/271, 22/265, 22/270, 22/261, 22/267, 22/266, 22/268, 22/272, 22/325, 22/324, 22/327, 22/263, 22/264, 22/326, 22/328, 22/2387, 22/2388, 22/4139, 22/4149, 22/4192, 22/4191, 22/4189, 22/4190, 22/4187, 22/4188, 22/4185, 22/4184, 22/4182, 22/4183, 22/4180, 22/4181, 22/4178, 22/4179, 22/7614, 22/7616, 22/7620, 22/7622, 22/7623, 22/7624, 22/7628, 22/7090, 22/7092, 22/7093, 22/7094, 22/7095, 22/7096, 22/7097, 22/7105 en 22/7106 gelijktijdig en gezamenlijk behandeld.

Overwegingen

Geschil
1. In geschil is of de heffing van verhuurderheffing over 2019 ten aanzien van eiseres in strijd is met het gelijkheidsbeginsel zoals dat voortvloeit uit artikel 26 van het IVBPR, artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM (het gelijkheidsbeginsel).
2. Eiseres stelt dat door het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2018 [1] (het arrest) een ongelijke behandeling is ontstaan tussen personen die onroerende zaken waarop de verhuurdersheffing van toepassing is in mede-eigendom hebben enerzijds en personen die dergelijke onroerende zaken in vol eigendom hebben anderzijds. Primair stelt zij dat sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Subsidiair stelt zij dat sprake is van ongelijke gevallen die niet evenredig aan die ongelijkheid ongelijk worden behandeld. Aldus is volgens eiseres sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel. Die ongelijke behandeling is in stand gebleven door het uitblijven van reparatiewetgeving. Daarnaast voert de Belastingdienst volgens eiseres jegens gezamenlijke eigenaren (begunstigend) beleid op grond waarvan een huurwoning, ondanks het bestaan van belastingplicht ingevolge artikel 1.4 Wet maatregelen woningmarkt 2014 II (WMW 2014 II), niet in de aangifte behoeft te worden opgenomen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel.
Beoordeling van het geschil
Schending gelijkheidsbeginsel
4. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is primair sprake wanneer gevallen die feitelijk en rechtens gelijk zijn ongelijk worden behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank behoren mede-eigenaren en volle eigenaren niet zowel feitelijk als rechtens tot dezelfde groep en is geen sprake van feitelijk en rechtens gelijke gevallen. Artikel 1.4 van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II (de Wet) maakt weliswaar geen onderscheid tussen mede-eigenaren en volle eigenaren, maar in artikel 1.3 van de Wet wordt tussen hen wel een onderscheid gemaakt. Deze bepaling ziet immers uitsluitend op mede-eigenaren. Er is dus sprake van subjectgebonden omstandigheden die zich niet voordoen en zich ook niet voor kunnen doen bij volle eigenaren. Het arrest van de Hoge Raad ziet uitsluitend op artikel 1.3 van de Wet en dus op de situatie van mede-eigendom. Nu de hier in geding zijnde voldoening van verhuurderheffing door eiseres alleen betrekking heeft op onroerende zaken die eiseres in vol eigendom heeft, is geen sprake van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar stelling dat sprake is van ongelijke gevallen die onevenredig ongelijk worden behandeld. Daarbij overweegt de rechtbank dat de ongelijke behandeling een direct uitvloeisel is van de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2018. Dat maakt dat geen sprake is van de vermeende (ongeoorloofde) onevenredige behandeling. Dat de ongelijke behandeling verder gaat dan die voortvloeit uit dit arrest heeft eiseres niet concreet aangevoerd en/of inzichtelijk gemaakt en is ook overigens niet gebleken.
Begunstigend beleid
5. Onder begunstigend beleid moet worden verstaan dat verweerder voor bepaalde gevallen bewust een standpunt inneemt dat voor deze groep gunstiger is dan wanneer de wet op de normale manier wordt toegepast. Het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2018 heeft tot gevolg dat artikel 1.3 van de Wet buiten toepassing dient te blijven. Als gevolg daarvan kan geen sprake meer zijn van een “normale” toepassing van de wet. Dat de belastingdienst in dat kader heeft meegedeeld dat onroerende zaken die in mede-eigendom zijn niet meer in de aangifte voor de verhuurdersheffing behoeven te worden opgenomen, is het rechtstreekse gevolg van dat arrest. Een dergelijke mededeling kan niet worden aangemerkt als begunstigend beleid.
Verzoek stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad
6. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om over te gaan tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. De rechtbank is niet verplicht tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad en ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd daartoe ook geen reden.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 januari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.