ECLI:NL:RBDHA:2023:4191

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
C/09/629155 / HA ZA 22-403
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een vaststellingsovereenkomst en beslagkosten in civiele procedure

In deze civiele procedure vorderen de eiseressen, Stirca B.V. en Batenburg Bergschenhoek Holding B.V., nakoming van een vaststellingsovereenkomst van 30 mei 2022, waarin gedaagden, waaronder [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3], zijn overeengekomen een bedrag van € 770.000 te betalen. De eiseressen stellen dat gedaagden in verzuim zijn met deze betaling, die uiterlijk op 22 juli 2022 had moeten plaatsvinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagden niet hebben voldaan aan hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst en dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de vervaldatum.

Daarnaast hebben de eiseressen aanspraak gemaakt op vergoeding van beslagkosten en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft de vordering tot betaling van de beslagkosten toegewezen, maar de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat deze kosten niet zijn gemaakt in het kader van de nakoming van de vaststellingsovereenkomst.

In reconventie hebben gedaagden gevorderd dat de rechtbank de beslagen die door de eiseressen zijn gelegd, opheft. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, omdat de vorderingen in conventie zijn toegewezen en er geen gronden zijn aangevoerd die nopen tot opheffing van de beslagen. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van de eiseressen toegewezen, evenals de wettelijke rente over de toegewezen bedragen. Het vonnis is gewezen door mr. P.M. de Keuning op 22 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/629155 / HA ZA 22-403
Vonnis van 22 maart 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STIRCA B.V.te Lansingerland,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BATENBURG BERGSCHENHOEK HOLDING B.V.te Bergschenhoek,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat: mr. Chr. Groenewoud te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] te [plaats] ,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2]te [plaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3] (NEW & EXISTING CHAIN INNOVATORS) B.V.te [plaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat: mr. A.C.E.G. Cordesius te Den Haag.
Partijen worden hierna Stirca, Batenburg, [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] genoemd. Stirca en Batenburg worden samen Stirca c.s. genoemd en [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden samen [gedaagde 1 CS] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 december 2021, met producties 1 tot en met 15;
- de akte overlegging producties tevens vermindering van eis, met producties 16 en 17;
- de conclusie van antwoord tevens houdende conclusie van eis in reconventie, met een productie;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met productie 18;
- het tussenvonnis van 21 december 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de e-mails van partijen van 2 februari 2023 in reactie op de mail van de rechtbank aan partijen van 1 februari 2023;
- de akte aanvulling eis namens Stirca c.s.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 februari 2023. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. Stirca c.s. hebben hun eis gewijzigd (verminderd). De griffier heeft aantekeningen gemaakt die zijn toegevoegd aan het griffiedossier.
1.3.
Ten slotte is de datum voor het wijzen van vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 2] , die op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder is van [gedaagde 3] .
2.2.
Op 18 maart 2019 heeft Batenburg met [gedaagde 2] en [gedaagde 1] een overeenkomst van geldlening gesloten op basis waarvan Batenburg aan [gedaagde 2] een lening heeft verstrekt van € 2.700.000 (hierna: de leningsovereenkomst I).
2.3.
Op 21 januari 2020 heeft Stirca met [gedaagde 2] en Tetteroo Bouw- en Projectontwikkeling B.V. (hierna: Tetteroo) een overeenkomst van geldlening gesloten op basis waarvan Stirca aan [gedaagde 2] en Tetteroo een lening heeft verstrekt van
€ 440.000 (hierna: de leningsovereenkomst II).
2.4.
Op 4 februari 2021 heeft [gedaagde 3] een pand in Rijswijk (hierna: het pand) in eigendom verkregen voor een bedrag van € 2.000.000, gefinancierd met leningen verkregen door [gedaagde 2] van derden. Stirca c.s. hebben zich in dit kader op het standpunt gesteld dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld, omdat zij door deze constructie in hun verhaal zijn gefrustreerd.
2.5.
Bij brief van 10 november 2021 hebben Stirca c.s. de geldleningen uit hoofde van de leningsovereenkomsten I en II opgeëist vanwege schending van de rente- en aflossingsverplichtingen.
2.6.
Op 12 november 2021 hebben Stirca c.s. verschillende beslagen gelegd ten laste van [gedaagde 1 CS] (hierna: de beslagen).
2.7.
Per e-mail van 31 december 2021 van mr. Cordesius aan mr. Groenewoud, heeft de echtgenote van [gedaagde 1] (bij monde van haar advocaat) de leningsovereenkomst I buitengerechtelijk vernietigd op grond van artikel 1:88 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat haar toestemming voor het sluiten van die overeenkomst ontbrak.
2.8.
Bij vonnis in kort geding van 13 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag de vorderingen van Stirca c.s. jegens [gedaagde 2] uit hoofde van de leningsovereenkomsten I en II vanwege het gebrek aan spoedeisend belang afgewezen.
2.9.
Bij vonnis in kort geding van 11 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam de vordering van [gedaagde 3] tot opheffing van het door Stirca c.s. op het pand gelegde conservatoire beslag afgewezen. Kort samengevat heeft de voorzieningenrechter hiertoe overwogen dat Stirca c.s., voorshands geoordeeld, voldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat [gedaagde 3] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door het pand op haar naam te laten zetten, zodat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de vordering van Stirca c.s. op [gedaagde 3] summierlijk ondeugdelijk is.
2.10.
Op 30 mei 2022 hebben Stirca c.s. enerzijds en [gedaagde 1 CS] anderzijds naar aanleiding van de gerezen geschillen met betrekking tot de leningsovereenkomsten I en II en het pand een minnelijke regeling bereikt die zij hebben vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst). In deze vaststellingsovereenkomst is voor zover van belang het volgende vermeld:
“1.1 Ter beëindiging van de geschillen omtrent de door [gedaagde 2] erkende vorderingen en door [gedaagde 1] en [gedaagde 3] betwiste vorderingen van Batenburg en Stirca voor de respectievelijke bedragen van EUR 2.700.000 en EUR 220.000, betalen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] een bedrag van in totaal EUR 770.000 (zegge: zevenhonderd zeventigduizend euro, hierna: het “Schikkingsbedrag”) aan Batenburg en Stirca gezamenlijk.
1.2
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn hoofdelijk verplicht tot voldoening van het Schikkingsbedrag aan Batenburg. Betaling van het schikkingsbedrag zal plaatsvinden op een nader schriftelijk door Batenburg en Stirca op te geven bankrekening van Batenburg. Batenburg zal zorgdragen voor de verdeling van het schikkingsbedrag onder haar en Stirca.
1.3
Betaling van het Schikkingsbedrag zal uiterlijk op 22 juli 2022 plaatsvinden. Het Schikkingsbedrag is vanaf dat moment zonder verdere ingebrekestelling integraal bij [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] opeisbaar.
[…]”
2.11.
[gedaagde 1 CS] hebben niet voldaan aan de betalingsverplichting uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Stirca c.s. vorderen – samengevat – uiteindelijk bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. [gedaagde 1 CS] te veroordelen tot hoofdelijke nakoming van de vaststellingsovereenkomst;
II. [gedaagde 1 CS] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 770.000, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 22 juli 2022;
III. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Batenburg van een bedrag van € 6.775 aan buitengerechtelijke incassokosten;
IV. [gedaagde 1 CS] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Stirca c.s. van de beslagkosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van beslaglegging (15 november 2021), althans de datum van de dagvaarding;
V. [gedaagde 1 CS] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskosten, inclusief nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente over de nakosten.
3.2.
Aan deze vorderingen leggen Stirca c.s. ten grondslag dat Stirca c.s. en [gedaagde 1 CS] de vaststellingsovereenkomst hebben gesloten en [gedaagde 1 CS] in verzuim zijn met de daaruit voortvloeiende verplichting tot betaling van een bedrag van € 770.000.
3.3.
[gedaagde 1 CS] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van Stirca c.s., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Stirca c.s., met veroordeling van Stirca c.s. in de kosten van deze procedure, inclusief nakosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde 1 CS] vorderen – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. Batenburg te veroordelen tot opheffing binnen 24 uur van de beslagen die zij ten laste van [gedaagde 1] heeft gelegd en tot verstrekking binnen 28 uur na dit vonnis van bewijzen waaruit deze opheffing volgt, indien van toepassing met inschrijving in de registers;
II. te bepalen dat indien Batenburg niet voldoet aan de veroordeling onder I, Batenburg een dwangsom verbeurt van € 1.500 per dag;
III. Batenburg te veroordelen tot betaling van de proceskosten, inclusief nakosten.
3.6.
Aan deze vorderingen leggen [gedaagde 1 CS] ten grondslag dat een grondslag voor toewijzing van de vorderingen jegens [gedaagde 1] ontbreekt, zodat alle ten laste van hem gelegde beslagen dienen te worden opgeheven.
3.7.
Stirca c.s. concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde 1 CS] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde 1 CS] , met veroordeling van [gedaagde 1 CS] in de kosten van deze procedure, inclusief nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente over de proces- en nakosten.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde 1 CS] vanaf 22 juli 2022 in verzuim zijn met het voldoen van het schikkingsbedrag van € 770.000 zoals overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst. [gedaagde 1 CS] hebben daarnaast niet betwist dat zij op grond van de vaststellingsovereenkomst hoofdelijk verbonden zijn tot betaling van dit bedrag.
4.2.
[gedaagde 1 CS] hebben ter zitting voor het eerst aangevoerd dat [gedaagde 1] voor het sluiten van de vaststellingsovereenkomst toestemming nodig had van zijn echtgenote als bedoeld in artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder sub c BW. Namens [gedaagde 1 CS] is ter zitting verzocht om aanhouding teneinde bij de echtgenote van [gedaagde 1] te kunnen verifiëren of zij deze rechtshandeling wil vernietigen. De rechtbank heeft dat aanhoudingsverzoek ter zitting afgewezen, om de volgende redenen. Indien de hiervoor bedoelde toestemming vereist is, is de vaststellingsovereenkomst vernietigbaar. De vaststellingsovereenkomst is reeds in mei 2022 tussen partijen gesloten, dat is ruim acht maanden voor de zitting. In de dagvaarding is nakoming van de vaststellingsovereenkomst gevorderd (zij het aanvankelijk subsidiair). Gelet daarop kan naar het oordeel van de rechtbank niet pas ter zitting worden aangevoerd dat de toestemming van de echtgenote van [gedaagde 1] vereist was en worden verzocht om aanhouding teneinde te verifiëren of zij die toestemming wenst te geven. Het aanhouden van de procedure om die reden acht de rechtbank in strijd met de eisen van een goede procesorde. De rechtbank gaat er bij de beoordeling van dit geschil dan ook van uit dat de vaststellingsovereenkomst ook gelding heeft jegens [gedaagde 1] .
4.3.
Hieruit volgt dat de rechtbank de vordering van Stirca c.s. tot betaling van
€ 770.000, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 22 juli 2022, zal toewijzen. Stirca c.s. hebben daarnaast “nakoming van de vaststellingsovereenkomst” gevorderd. Het is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk welke zelfstandige betekenis deze vordering heeft naast de vordering tot betaling van voornoemd schikkingsbedrag. Daarom zal de rechtbank deze vordering vanwege gebrek aan belang afwijzen.
4.4.
Stirca c.s. maken aanspraak op een vergoeding van € 6.775 aan buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank begrijpt dat dit bedrag ziet op juridische kosten die zijn gemaakt vóórdat de vaststellingsovereenkomst tot stand kwam, namelijk om nakoming van de leningsovereenkomsten I en II te bewerkstelligen. Gesteld noch gebleken is dat er door Stirca c.s. incassohandelingen zijn verricht om nakoming van de vaststellingsovereenkomst te bewerkstelligen. De rechtbank zal deze vordering dus afwijzen.
4.5.
Stirca c.s. vorderen veroordeling van [gedaagde 1 CS] tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. Gelet op de door Stirca c.s. overgelegde beslagexploten, begroot de rechtbank de explootkosten op
€ 3.451,54. De beslagkosten worden verder vastgesteld op € 667 voor griffierecht en € 4.247 voor salaris advocaat (1 punt × € 4.247, tarief VIII) en daarmee in totaal op € 8.365,54.Nu de beslagkosten tot de proceskosten worden gerekend, is de gevorderde ingangsdatum van de wettelijke rente over de beslagkosten, namelijk per datum van de beslaglegging, niet toewijsbaar. De rechtbank zal deze ingangsdatum daarom vaststellen op de vijftiende dag na de datum van dit vonnis.
4.6.
[gedaagde 1 CS] zullen als de in het ongelijk gestelde partij tevens in de overige proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van de Stirca c.s.op € 110,04 aan kosten dagvaarding, € 5.070 aan betaald griffierecht (exclusief kosten verlofprocedure conservatoir beslag) en € 8.494 aan salaris advocaat (2 punten x
€ 4.247, tarief VIII). Aldus zal de rechtbank een bedrag aan proceskosten toewijzen van in totaal € 13.674,04. Wettelijke rente over dit bedrag is niet gevorderd.
4.7.
Stirca c.s. vorderen ook vergoeding van nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. Uit HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, onder 2.3, leidt de rechtbank af dat daarover geen aparte beslissing behoeft te worden genomen.
in reconventie
4.8.
[gedaagde 1 CS] hebben in reconventie opheffing gevorderd van de ten laste van [gedaagde 1] gelegde beslagen.
4.9.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 705 lid 2 Rv onder meer opheffing van een conservatoir beslag kan worden bevolen, indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag. [gedaagde 1 CS] stellen in dit kader dat een grondslag voor de vorderingen op [gedaagde 1] ontbreekt. Nu de vorderingen jegens [gedaagde 1] in conventie zijn toegewezen, gaat dit betoog niet op. Ook overigens is gesteld noch gebleken dat er gronden zijn die nopen tot opheffing van de ten laste van [gedaagde 1] gelegde beslagen. De rechtbank zal het gevorderde dus afwijzen.
4.10.
[gedaagde 1 CS] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van de [gedaagde 1 CS] op
€ 2.123,50 aan salaris advocaat (1 punt × factor 0,5 × € 4.247,00, tarief VIII). Voor wat betreft de gevorderde nakosten verwijst zij naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen onder 4.7.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1 CS] hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt de ander in zoverre is gekweten, om aan Stirca c.s. te betalen een bedrag van € 770.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 22 juli 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1 CS] hoofdelijk in de beslagkosten, aan de zijde van Stirca c.s. tot op heden begroot op € 8.365,54, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1 CS] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Stirca c.s. tot op heden begroot op € 13.674,04,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde 1 CS] af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde 1 CS] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Stirca c.s. tot op heden begroot op € 2.123,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in conventie en in reconventie
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de in 5.1, 5.2, 5.3 en 5.6 opgenomen veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. de Keuning en in het openbaar uitgesproken op
22 maart 2023.
type: 2984