ECLI:NL:RBDHA:2023:4037

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7033
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beëindiging WIA-uitkering na niet aangeboren hersenletsel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de beëindiging van de WIA-uitkering van eiser, die lijdt aan niet aangeboren hersenletsel (NAH). De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) zorgvuldig onderzoek hebben verricht naar de gezondheidsklachten van eiser. De rechtbank benoemde deskundigen, waaronder een neuroloog en psychiater, die een gecombineerd psychiatrisch en neurologisch onderzoek hebben uitgevoerd. De deskundigen concludeerden dat de klachten van eiser medisch moeilijk objectief te maken zijn en dat er verschillen van mening bestaan tussen de geraadpleegde artsen over de beperkingen van eiser.

De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WIA-uitkering te beëindigen. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts en de b&b voldoende rekening hebben gehouden met de medische situatie van eiser, maar dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) op enkele punten aangepast moest worden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat eiser in staat wordt geacht de geduide functies te vervullen. Eiser wordt in de proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7033

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.M. van Steenes),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Procesverloop

In de besluiten van 9 januari 2020 en 21 januari 2020 heeft verweerder meegedeeld dat de uitkering die eiser ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 10 maart 2020 respectievelijk 22 maart 2020 wordt beëindigd.
In het besluit van 29 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 9 januari 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar gericht tegen het besluit van 21 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2021. Eiser is samen met zijn echtgenote verschenen, en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en bepaald dat er een neuroloog en een psychiater als deskundigen worden benoemd voor het verrichten van een gecombineerd psychiatrisch neurologisch onderzoek.
De rechtbank heeft vervolgens neuroloog A. Verrips en psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing als deskundigen benoemd. Op 5 mei 2022 hebben zij aan de rechtbank gerapporteerd. Partijen hebben op het rapport gereageerd.
Psychiater Hernandez-Dwarkasing heeft op 20 juni 2022 op verzoek van de rechtbank een nader rapport uitgebracht.
Verweerder heeft hierop bij brief van 8 augustus 2022 gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens op advies van de eerder ingeschakelde deskundigen revalidatiearts M.P.C. van Woensel als derde deskundige benoemd voor het instellen van een medisch onderzoek. Op 10 november 2022 heeft hij aan de rechtbank gerapporteerd.
Bij brief van 13 december 2022 heeft eiser op het rapport gereageerd.
Revalidatiearts Van Woensel heeft op 10 januari 2023 op verzoek van de rechtbank een nader rapport uitgebracht.
Op 16 februari 2023 is de zaak op een nadere zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser werkte als fulltime bedrijfsleider bij [bedrijfsnaam] . Zijn dienstverband liep van 1 september 2013 tot 1 januari 2016. Op 5 januari 2015 heeft eiser zich ziekgemeld met psychische klachten. Deze klachten hielden verband met een mishandeling die plaatsvond in februari 2003 in een restaurant. Eiser ontving na het einde van het dienstverband een ZW-uitkering. Bij besluit van 24 mei 2017 heeft verweerder aan eiser per 18 juli 2017 (einde wachttijd) een WIA-uitkering geweigerd omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 25 augustus 2017 ongegrond verklaard. Eiser had zich in de tussentijd per 18 juli 2017 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Per die datum is alsnog een WIA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
1.2
Op 19 maart 2019 heeft eiser zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld, waarna verweerder de arbeidsongeschiktheid van eiser opnieuw heeft beoordeeld. De verzekeringsarts heeft een medisch onderzoek verricht. Uit haar rapport van 14 juni 2019 blijkt dat zij bij eiser de ernst van de geclaimde klachten niet kon objectiveren. Zij heeft daarom een expertise-onderzoek laten verrichten door psychiater D. Cohen. Deze psychiater heeft op 8 oktober 2019 een rapport uitgebracht. Volgens de psychiater is bij eiser sprake van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis en is er een minimale beperking op psychiatrisch gebied. De verzekeringsarts heeft vervolgens de beperkingen die zij voor eiser van toepassing vindt, vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van
16 december 2019.
1.3
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige aan de hand van deze FML een aantal functies voor eiser geselecteerd. Met die functies zou eiser 32% kunnen verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35% heeft verweerder in het primaire besluit bepaald dat eiser per
22 maart 2020 geen WIA-uitkering meer krijgt.
1.4
In bezwaar is het primaire besluit heroverwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) is het eens met de beoordeling van de eerste verzekeringsarts en vindt niet dat er meer beperkingen moeten worden opgenomen in de FML. De arbeidsdeskundige b&b is het eens met de eerste arbeidsdeskundige. Hij vindt dat eiser de functies die zijn geselecteerd, kan verrichten. Hierbij gaat het om de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten), administratief ondersteunend medewerker, medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten), monteur printplaten en medewerker reinigingsdienst. Het bezwaar van eiser is daarom in het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1
Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het niet aangeboren hersenletsel (NAH) waarvan bij hem sprake is. Hij vindt dat verweerder hier onvoldoende onderzoek naar heeft gedaan. Ook kan eiser zich niet verenigen met de uitslag van het expertise-onderzoek van psychiater Cohen. Eiser vindt dat verweerder ten onrechte voorbij gaat aan de uitkomsten van de jarenlange medische onderzoeken die bij hem zijn verricht.
2.2
Eiser is het verder oneens met het feit dat verweerder alleen beperkingen heeft vastgelegd in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Eiser heeft zelf een FML ingevuld waaruit blijkt dat er veel meer beperkingen zijn. Deze beperkingen worden ook door zijn specialisten onderschreven. Verweerder houdt geen rekening met het feit dat eiser zeer snel overprikkeld raakt door onder andere geluiden, stemmen en visuele activiteit. Daarnaast lijkt verweerder te vergeten dat eiser een tremor aan zijn rechterarm heeft.
2.3
Eiser heeft in beroep een expertiserapport overgelegd van psychiater S.I. Bandhoe. van 31 januari 2021. Uit dit rapport volgt - kort samengevat - dat deze psychiater zich niet kan verenigen met het standpunt van verweerder. Eiser wijst erop dat in het expertiserapport de NAH nogmaals is vastgesteld. Tevens is hierin beargumenteerd dat eiser ongeschikt is voor de geduide functies.
2.4
Eiser heeft in beroep ook een USB-stick overgelegd met daarop de opname van het gesprek met de primaire arbeidskundige A. Pronk van 9 januari 2020. De belangrijkste delen van dit gesprek heeft eiser uitgewerkt en ook overgelegd. Hierin komt volgens eiser duidelijk naar voren dat arbeidsdeskundige Pronk van mening is dat eiser ongeschikt is voor de geduide functies.
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent arbeids(on)geschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b zorgvuldig onderzoek hebben gedaan naar de door eiser gepresenteerde gezondheidsklachten. Zij hebben naar hun beste weten getracht om de belastbaarheid van eiser te vertalen in de FML. Tevens is duidelijk dat de klachten van eiser medisch moeilijk objectiveerbaar zijn, en dat er tussen de geraadpleegde artsen, waaronder de behandelend artsen van eiser, verschil van mening bestaat over welke beperkingen eiser objectief bezien precies ondervindt bij het verrichten van arbeid.
5. Nu eiser in beroep zelf een expertiserapport heeft overgelegd van een door hem geraadpleegde psychiater, waren er, gelet op de inhoud van dat rapport en de hierin getrokken conclusies, in beginsel voldoende aanknopingspunten om niet zonder meer uit te gaan van de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen van verweerder over de belastbaarheid van eiser op de datum in geding, zijnde 22 maart 2020. Daarom heeft de rechtbank na de eerste zitting neuroloog A. Verrips en psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing als deskundigen benoemd.
6. Deze deskundigen hebben een gecombineerd psychiatrisch neurologisch onderzoek verricht, waarbij zij het dossier hebben bestudeerd, eiser lichamelijk en psychisch hebben onderzocht en hun bevindingen hebben vastgelegd in een rapport. Op het vakgebied van de neurologie vindt de neuroloog het aannemelijk dat dezelfde diagnoses van toepassing zijn als die tijdens het onderzoek zijn vastgesteld. Hierbij gaat het een:
- laesie van de ramus labialis links, een aftakking van de nervus infraorbitalis;
- functionele tremor van met name de rechterarm en in mindere mate de linkerarm;
- mogelijke beginnende polyneuropathie (waarschijnlijkheidsdiagnose als mogelijke verklaring voor de verminderde vibratiezin aan de benen en de verlaagde achillespeesreflexen);
- chronisch dagelijkse hoofdpijn, type spierspanningshoofdpijn met daarbij een medicatie
overgebruik hoofdpijn.
De neuroloog is tot de conclusie gekomen dat er bij eiser als gevolg van deze aandoeningen geen beperkingen zijn op de datum in geding.
7. Op het vakgebied van de psychiatrie was er op de datum in geding sprake van een status na licht hoofdtrauma met daaraan gerelateerde fysieke en cognitieve klachten met bijkomend een reactieve depressieve stoornis. Zeer waarschijnlijk was er rond de datum in geding sprake van een persisterende depressieve stoornis. De psychiater vindt twee aanvullende beperkingen van toepassing. Hierbij gaat het om matige beperkingen voor het ‘eigen gevoelens uiten’ en ‘emotionele problemen van anderen hanteren’.
8. Eiser heeft te kennen gegeven dat hij het niet eens is met de conclusies van de neuroloog en de psychiater. Hij meent dat er geen volledig onderzoek heeft plaatsgevonden waardoor de rechtbank (wederom) een vertekend beeld krijgt. Ten onrechte wordt in het rapport gesproken over een ‘licht hoofdtrauma’. Verder is in het rapport niet meegenomen dat eiser op de datum in geding leed aan NAH (niet aangeboren hersenletsel) met alle daarbij komende problematiek. Er wordt daarnaast met geen woord gerept over de lichamelijke beperkingen van eiser, zoals bijvoorbeeld de tremor, die er wel degelijk voor zorgt dat hij bepaalde geduide functies niet kan vervullen.
9. De verzekeringsarts b&b heeft in reactie op het rapport van de neuroloog en psychiater een aantal vragen gesteld over onder meer de zwaarte van de aanvullende beperkingen.
10. De ingeschakelde psychiater heeft op verzoek van de rechtbank gereageerd op de vragen van de verzekeringsarts b&b en het commentaar van eiser. Zij heeft opgemerkt dat het onderzoek ruim twee uur heeft geduurd en dat met de belastbaarheid van eiser rekening is gehouden tijdens het onderzoek. Met betrekking tot de reactie van de verzekeringsarts b&b heeft de psychiater - samengevat - opgemerkt dat de beperkingen vanuit psychiatrisch perspectief voldoende zijn uitgelegd in het rapport. De beperking waren structureel aanwezig op de datum in geding. De vertaling van de beperkingen in de FML behoort echter volgens de psychiater tot de competentie van de verzekeringsarts.
11. De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens op 2 augustus 2022 een aanvullend rapport opgesteld. Hij heeft hierin een aanvullende beperking geduid voor het uiten van de eigen gevoelens (onderdeel 2.7 van de FML). Hij heeft deze aanvullende beperking vastgelegd in de aangepaste FML van 2 augustus 2022.
12. Omdat de psychiater en de neuroloog te kennen hadden gegeven dat zij een nader onderzoek door een gespecialiseerde revalidatiearts geïndiceerd vonden met het oog op nadere diagnostiek en behandeling en tevens om de prognose adequaat in te schatten, heeft de rechtbank revalidatiearts M.P.C. van Woensel als deskundige benoemd om haar aanvullend van advies te dienen.
13. Uit het rapport van de revalidatiearts van 10 november 2022 volgt dat hij het dossier heeft bestudeerd en eiser medisch heeft onderzocht, waarbij een lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. De revalidatiearts heeft zijn bevindingen vastgelegd in een rapport. De revalidatiearts vindt op de datum in geding de volgende revalidatiegeneeskundige diagnose van toepassing:
“59-jarige man, status na licht traumatisch hersenletsel ten gevolge van hoofdtrauma in 2003. Hierbij bestaan er geen duidelijke stoornissen in houdings- en bewegingsapparaat, wel aanwezige aspecifieke cognitieve symptomen; sterk beperkt in sport, huishouden, autorijden; in participatie ernstig beperkt in arbeid en sociale activiteiten; de externe factoren zijn per saldo belemmerend (WMO steunend, voorliggend geding belemmerend; de reacties van en aanpassingen in de omgeving niet te beoordelen) en de persoonlijke factoren zijn belemmerend (ineffectieve coping, stemmingsproblematiek, sterk verminderd ervaren vermogen tot voeren van eigen regie in herstel, sterk verminderd ervaren toekomstperspectief). Het klinisch beeld is passend bij een sterk verlaagd ervaren mentale belastbaarheid die progressief is geweest in de achterliggende jaren, maar nu stabiel ten opzichte van datum in geding 22 maart 2020.”
De revalidatiearts ziet geen aanleiding om vanuit revalidatiegeneeskundig perspectief meer en/of zwaardere beperkingen te duiden dan de eerste verzekeringsarts al heeft gedaan in de FML die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt.
14. Eiser heeft commentaar geleverd op het rapport van de revalidatiearts. Eiser meent - kort samengevat - dat de deskundige niet het gehele dossier heeft bestudeerd. Hij vindt dat er veel tegenstrijdigheden in de revalidatiegeneeskundige expertise staan vermeld.
15. De ingeschakelde revalidatiearts heeft op verzoek van de rechtbank gereageerd op het commentaar van eiser. Hij benadrukt dat hij wel volledig dossieronderzoek heeft verricht. De revalidatiearts heeft in de reactie van eiser aanleiding gezien om zijn rapportage op één punt aan te vullen en te verduidelijken. Daarmee is zijn conclusie echter niet gewijzigd.
16. De conclusies van de door de rechtbank ingeschakelde deskundigen zijn besproken tijdens de tweede zitting op 16 februari 2023. Volgens vaste rechtspraak dient het oordeel van een (of meer) door de bestuursrechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige(n) te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. Het is namelijk bij uitstek de taak van de deskundige(n) om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een (in principe) beslissend advies te geven aan de rechter, die zelf geen medische deskundigheid heeft. [1]
17. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. De deskundigenrapporten geven blijk van een zorgvuldig onderzoek. De deskundigen hebben dossierstudie verricht. Zij hebben eiser op een spreekuur gezien en een anamnese afgenomen. De deskundigenrapporten zijn ook inzichtelijk en consistent. De deskundigen hebben naast eigen onderzoek de vele in deze zaak beschikbare medische informatie, inclusief het door eiser overgelegde expertiserapport, kenbaar in hun beoordeling betrokken en meegewogen. Zij waren op de hoogte van het NAH en de behandelingen die eiser hiervoor in het verleden heeft ondergaan. De rechtbank vindt verder dat de inschakelde psychiater en revalidatiearts op heldere en uitvoerige wijze hebben gemotiveerd waarom het commentaar van eiser op de deskundigenrapporten geen aanleiding geeft om een ander standpunt in te nemen over de vastgestelde belastbaarheid van eiser.
18. Uit de conclusie van de ingeschakelde psychiater volgt dat de FML van
19 december 2019 aanpassing behoeft. De verzekeringsarts b&b heeft hieraan gevolg gegeven door in de FML van 2 augustus 2022 een aanvullende beperking te duiden voor het ‘uiten van de eigen gevoelens’ (onderdeel 2.7 van de FML). Voor het duiden van een beperking voor het ‘hanteren van emotionele problemen van anderen’ zoals voorgesteld door de psychiater Hernandez-Dwarkasing ziet de verzekeringsarts b&b geen aanleiding omdat de beperkingen die reeds zijn geduid (contact met hulpbehoevenden en in het leidinggeven) in dit verband volstaan. De rechtbank is van oordeel dat de juistheid van dit standpunt van de verzekeringsarts b&b in het midden kan blijven. Gebleken is dat in de geduide functies geen sprake is van een kenmerkende belasting op het aspect hanteren van emotionele problemen van anderen. Dat betekent dat een confrontatie met emotionele problemen van anderen in de geduide functies niet aan de orde is. Dit geldt overigens ook voor het uiten van de eigen gevoelens. Ook dit aspect vormt geen kenmerkende belasting in de geduide functies en komt hierin niet voor.
19. Voor zover eiser stelt dat bij het selecteren van functies met zijn medische beperkingen niet voldoende rekening is gehouden, verwijst de rechtbank naar wat hiervoor over de medische beoordeling is overwogen. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de (aangepaste) FML. Bij het duiden van de functies is rekening gehouden met de beperkingen die van toepassing zijn. Daarbij komt dat de signaleringen die door het CBBS zijn gepresenteerd als teken van een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid, door de arbeidsdeskundige b&b afdoende zijn voorzien van een nadere toelichting.
20. Tot slot merkt de rechtbank nog op dat zij begrip heeft voor het standpunt van eiser, die heeft bepleit dat er naar zijn klachten wordt gekeken zoals hij deze ervaart, en dat wordt erkend dat deze voor hem een veel grotere belemmering vormen dan verweerder aanneemt. Verweerder kan echter bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid die voortvloeit uit het NAH alleen rekening houden met de beperkingen die op basis van objectieve medische maatstaven door artsen aan dit letsel worden toegeschreven. Hieruit volgt dat de rechtbank geen doorslaggevende betekenis kan hechten aan de visie van eiser met betrekking tot de beperkingen die hij als gevolg van het NAH ervaart.
21. Aangezien verweerder naar aanleiding van het rapport van de deskundigen de FML in beroep heeft aangepast, moet de conclusie luiden dat het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand is gekomen. Het beroep is dan ook gegrond. Nu uit de ingewonnen deskundigenrapportages voortvloeit dat eiser ongewijzigd in staat moet worden geacht om de geduide functies te verrichten, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten voor het instellen van beroep. De rechtbank wijst erop dat op grond van artikel 2, eerste lid, sub a van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpk) vergoeding plaats vindt op basis van een forfaitair tarief. Het in het mailbericht van 13 december 2021 genoemde bedrag van kosten van rechtsbijstand, die op dat moment begroot waren op € 9.752,60, komt dus niet voor volledige vergoeding in aanmerking omdat dit het bedoelde forfaitaire tarief overschrijdt. De te vergoeden proceskosten van eiser stelt de rechtbank op grond van het Bpk vast op
€ 2.929,50 (één punt voor het indienen van een beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting, twee keer een half punt voor de schriftelijke zienswijzen na de verslagen van het deskundigenonderzoek en een half punt voor het verschijnen op de nadere zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.929,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2706.