2.4Eiser heeft in beroep ook een USB-stick overgelegd met daarop de opname van het gesprek met de primaire arbeidskundige A. Pronk van 9 januari 2020. De belangrijkste delen van dit gesprek heeft eiser uitgewerkt en ook overgelegd. Hierin komt volgens eiser duidelijk naar voren dat arbeidsdeskundige Pronk van mening is dat eiser ongeschikt is voor de geduide functies.
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent arbeids(on)geschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b zorgvuldig onderzoek hebben gedaan naar de door eiser gepresenteerde gezondheidsklachten. Zij hebben naar hun beste weten getracht om de belastbaarheid van eiser te vertalen in de FML. Tevens is duidelijk dat de klachten van eiser medisch moeilijk objectiveerbaar zijn, en dat er tussen de geraadpleegde artsen, waaronder de behandelend artsen van eiser, verschil van mening bestaat over welke beperkingen eiser objectief bezien precies ondervindt bij het verrichten van arbeid.
5. Nu eiser in beroep zelf een expertiserapport heeft overgelegd van een door hem geraadpleegde psychiater, waren er, gelet op de inhoud van dat rapport en de hierin getrokken conclusies, in beginsel voldoende aanknopingspunten om niet zonder meer uit te gaan van de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen van verweerder over de belastbaarheid van eiser op de datum in geding, zijnde 22 maart 2020. Daarom heeft de rechtbank na de eerste zitting neuroloog A. Verrips en psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing als deskundigen benoemd.
6. Deze deskundigen hebben een gecombineerd psychiatrisch neurologisch onderzoek verricht, waarbij zij het dossier hebben bestudeerd, eiser lichamelijk en psychisch hebben onderzocht en hun bevindingen hebben vastgelegd in een rapport. Op het vakgebied van de neurologie vindt de neuroloog het aannemelijk dat dezelfde diagnoses van toepassing zijn als die tijdens het onderzoek zijn vastgesteld. Hierbij gaat het een:
- laesie van de ramus labialis links, een aftakking van de nervus infraorbitalis;
- functionele tremor van met name de rechterarm en in mindere mate de linkerarm;
- mogelijke beginnende polyneuropathie (waarschijnlijkheidsdiagnose als mogelijke verklaring voor de verminderde vibratiezin aan de benen en de verlaagde achillespeesreflexen);
- chronisch dagelijkse hoofdpijn, type spierspanningshoofdpijn met daarbij een medicatie
overgebruik hoofdpijn.
De neuroloog is tot de conclusie gekomen dat er bij eiser als gevolg van deze aandoeningen geen beperkingen zijn op de datum in geding.
7. Op het vakgebied van de psychiatrie was er op de datum in geding sprake van een status na licht hoofdtrauma met daaraan gerelateerde fysieke en cognitieve klachten met bijkomend een reactieve depressieve stoornis. Zeer waarschijnlijk was er rond de datum in geding sprake van een persisterende depressieve stoornis. De psychiater vindt twee aanvullende beperkingen van toepassing. Hierbij gaat het om matige beperkingen voor het ‘eigen gevoelens uiten’ en ‘emotionele problemen van anderen hanteren’.
8. Eiser heeft te kennen gegeven dat hij het niet eens is met de conclusies van de neuroloog en de psychiater. Hij meent dat er geen volledig onderzoek heeft plaatsgevonden waardoor de rechtbank (wederom) een vertekend beeld krijgt. Ten onrechte wordt in het rapport gesproken over een ‘licht hoofdtrauma’. Verder is in het rapport niet meegenomen dat eiser op de datum in geding leed aan NAH (niet aangeboren hersenletsel) met alle daarbij komende problematiek. Er wordt daarnaast met geen woord gerept over de lichamelijke beperkingen van eiser, zoals bijvoorbeeld de tremor, die er wel degelijk voor zorgt dat hij bepaalde geduide functies niet kan vervullen.
9. De verzekeringsarts b&b heeft in reactie op het rapport van de neuroloog en psychiater een aantal vragen gesteld over onder meer de zwaarte van de aanvullende beperkingen.
10. De ingeschakelde psychiater heeft op verzoek van de rechtbank gereageerd op de vragen van de verzekeringsarts b&b en het commentaar van eiser. Zij heeft opgemerkt dat het onderzoek ruim twee uur heeft geduurd en dat met de belastbaarheid van eiser rekening is gehouden tijdens het onderzoek. Met betrekking tot de reactie van de verzekeringsarts b&b heeft de psychiater - samengevat - opgemerkt dat de beperkingen vanuit psychiatrisch perspectief voldoende zijn uitgelegd in het rapport. De beperking waren structureel aanwezig op de datum in geding. De vertaling van de beperkingen in de FML behoort echter volgens de psychiater tot de competentie van de verzekeringsarts.
11. De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens op 2 augustus 2022 een aanvullend rapport opgesteld. Hij heeft hierin een aanvullende beperking geduid voor het uiten van de eigen gevoelens (onderdeel 2.7 van de FML). Hij heeft deze aanvullende beperking vastgelegd in de aangepaste FML van 2 augustus 2022.
12. Omdat de psychiater en de neuroloog te kennen hadden gegeven dat zij een nader onderzoek door een gespecialiseerde revalidatiearts geïndiceerd vonden met het oog op nadere diagnostiek en behandeling en tevens om de prognose adequaat in te schatten, heeft de rechtbank revalidatiearts M.P.C. van Woensel als deskundige benoemd om haar aanvullend van advies te dienen.
13. Uit het rapport van de revalidatiearts van 10 november 2022 volgt dat hij het dossier heeft bestudeerd en eiser medisch heeft onderzocht, waarbij een lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. De revalidatiearts heeft zijn bevindingen vastgelegd in een rapport. De revalidatiearts vindt op de datum in geding de volgende revalidatiegeneeskundige diagnose van toepassing:
“59-jarige man, status na licht traumatisch hersenletsel ten gevolge van hoofdtrauma in 2003. Hierbij bestaan er geen duidelijke stoornissen in houdings- en bewegingsapparaat, wel aanwezige aspecifieke cognitieve symptomen; sterk beperkt in sport, huishouden, autorijden; in participatie ernstig beperkt in arbeid en sociale activiteiten; de externe factoren zijn per saldo belemmerend (WMO steunend, voorliggend geding belemmerend; de reacties van en aanpassingen in de omgeving niet te beoordelen) en de persoonlijke factoren zijn belemmerend (ineffectieve coping, stemmingsproblematiek, sterk verminderd ervaren vermogen tot voeren van eigen regie in herstel, sterk verminderd ervaren toekomstperspectief). Het klinisch beeld is passend bij een sterk verlaagd ervaren mentale belastbaarheid die progressief is geweest in de achterliggende jaren, maar nu stabiel ten opzichte van datum in geding 22 maart 2020.”
De revalidatiearts ziet geen aanleiding om vanuit revalidatiegeneeskundig perspectief meer en/of zwaardere beperkingen te duiden dan de eerste verzekeringsarts al heeft gedaan in de FML die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt.
14. Eiser heeft commentaar geleverd op het rapport van de revalidatiearts. Eiser meent - kort samengevat - dat de deskundige niet het gehele dossier heeft bestudeerd. Hij vindt dat er veel tegenstrijdigheden in de revalidatiegeneeskundige expertise staan vermeld.
15. De ingeschakelde revalidatiearts heeft op verzoek van de rechtbank gereageerd op het commentaar van eiser. Hij benadrukt dat hij wel volledig dossieronderzoek heeft verricht. De revalidatiearts heeft in de reactie van eiser aanleiding gezien om zijn rapportage op één punt aan te vullen en te verduidelijken. Daarmee is zijn conclusie echter niet gewijzigd.
16. De conclusies van de door de rechtbank ingeschakelde deskundigen zijn besproken tijdens de tweede zitting op 16 februari 2023. Volgens vaste rechtspraak dient het oordeel van een (of meer) door de bestuursrechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige(n) te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. Het is namelijk bij uitstek de taak van de deskundige(n) om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een (in principe) beslissend advies te geven aan de rechter, die zelf geen medische deskundigheid heeft.
17. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. De deskundigenrapporten geven blijk van een zorgvuldig onderzoek. De deskundigen hebben dossierstudie verricht. Zij hebben eiser op een spreekuur gezien en een anamnese afgenomen. De deskundigenrapporten zijn ook inzichtelijk en consistent. De deskundigen hebben naast eigen onderzoek de vele in deze zaak beschikbare medische informatie, inclusief het door eiser overgelegde expertiserapport, kenbaar in hun beoordeling betrokken en meegewogen. Zij waren op de hoogte van het NAH en de behandelingen die eiser hiervoor in het verleden heeft ondergaan. De rechtbank vindt verder dat de inschakelde psychiater en revalidatiearts op heldere en uitvoerige wijze hebben gemotiveerd waarom het commentaar van eiser op de deskundigenrapporten geen aanleiding geeft om een ander standpunt in te nemen over de vastgestelde belastbaarheid van eiser.
18. Uit de conclusie van de ingeschakelde psychiater volgt dat de FML van
19 december 2019 aanpassing behoeft. De verzekeringsarts b&b heeft hieraan gevolg gegeven door in de FML van 2 augustus 2022 een aanvullende beperking te duiden voor het ‘uiten van de eigen gevoelens’ (onderdeel 2.7 van de FML). Voor het duiden van een beperking voor het ‘hanteren van emotionele problemen van anderen’ zoals voorgesteld door de psychiater Hernandez-Dwarkasing ziet de verzekeringsarts b&b geen aanleiding omdat de beperkingen die reeds zijn geduid (contact met hulpbehoevenden en in het leidinggeven) in dit verband volstaan. De rechtbank is van oordeel dat de juistheid van dit standpunt van de verzekeringsarts b&b in het midden kan blijven. Gebleken is dat in de geduide functies geen sprake is van een kenmerkende belasting op het aspect hanteren van emotionele problemen van anderen. Dat betekent dat een confrontatie met emotionele problemen van anderen in de geduide functies niet aan de orde is. Dit geldt overigens ook voor het uiten van de eigen gevoelens. Ook dit aspect vormt geen kenmerkende belasting in de geduide functies en komt hierin niet voor.
19. Voor zover eiser stelt dat bij het selecteren van functies met zijn medische beperkingen niet voldoende rekening is gehouden, verwijst de rechtbank naar wat hiervoor over de medische beoordeling is overwogen. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de (aangepaste) FML. Bij het duiden van de functies is rekening gehouden met de beperkingen die van toepassing zijn. Daarbij komt dat de signaleringen die door het CBBS zijn gepresenteerd als teken van een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid, door de arbeidsdeskundige b&b afdoende zijn voorzien van een nadere toelichting.
20. Tot slot merkt de rechtbank nog op dat zij begrip heeft voor het standpunt van eiser, die heeft bepleit dat er naar zijn klachten wordt gekeken zoals hij deze ervaart, en dat wordt erkend dat deze voor hem een veel grotere belemmering vormen dan verweerder aanneemt. Verweerder kan echter bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid die voortvloeit uit het NAH alleen rekening houden met de beperkingen die op basis van objectieve medische maatstaven door artsen aan dit letsel worden toegeschreven. Hieruit volgt dat de rechtbank geen doorslaggevende betekenis kan hechten aan de visie van eiser met betrekking tot de beperkingen die hij als gevolg van het NAH ervaart.
21. Aangezien verweerder naar aanleiding van het rapport van de deskundigen de FML in beroep heeft aangepast, moet de conclusie luiden dat het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand is gekomen. Het beroep is dan ook gegrond. Nu uit de ingewonnen deskundigenrapportages voortvloeit dat eiser ongewijzigd in staat moet worden geacht om de geduide functies te verrichten, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten voor het instellen van beroep. De rechtbank wijst erop dat op grond van artikel 2, eerste lid, sub a van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpk) vergoeding plaats vindt op basis van een forfaitair tarief. Het in het mailbericht van 13 december 2021 genoemde bedrag van kosten van rechtsbijstand, die op dat moment begroot waren op € 9.752,60, komt dus niet voor volledige vergoeding in aanmerking omdat dit het bedoelde forfaitaire tarief overschrijdt. De te vergoeden proceskosten van eiser stelt de rechtbank op grond van het Bpk vast op
€ 2.929,50 (één punt voor het indienen van een beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting, twee keer een half punt voor de schriftelijke zienswijzen na de verslagen van het deskundigenonderzoek en een half punt voor het verschijnen op de nadere zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).