ECLI:NL:CRVB:2022:2706

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
19/2824 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over weigering WIA-uitkering op basis van ondeugdelijke medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die voor het laatst werkte als logistiek medewerker, had zich in 2016 ziek gemeld met zowel fysieke als psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen. De Raad heeft psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing als deskundige benoemd om de situatie van appellant te beoordelen. De deskundige concludeerde dat appellant ernstiger beperkt was dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was vastgelegd, met name op het gebied van sociaal functioneren en werktijden. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv berustte op een ondeugdelijke medische grondslag en droeg het Uwv op om dit gebrek te herstellen. De Raad benadrukte het belang van een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de noodzaak om de beperkingen van appellant correct vast te leggen in een nieuwe FML.

Uitspraak

19 2824 WIA-T

Datum uitspraak: 15 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
25 juni 2019, 18/2396 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.T. Slofstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door middel van videobellen op 22 juli 2021. Namens appellant is mr. F.M. Meis, advocaat, als opvolgend gemachtigde verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door K. Affia.
Het onderzoek is heropend. De Raad heeft psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing als deskundige benoemd. Op 8 juni 2022 heeft de deskundige rapport uitgebracht.
Partijen hebben gereageerd op dit rapport en de deskundige heeft op 14 september 2022 nader gerapporteerd.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was voor het laatst werkzaam als logistiek medewerker bij een pluimveebedrijf voor 24,37 uur per week. Vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft appellant zich op 20 juni 2016 ziek gemeld met fysieke en psychische klachten.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag van appellant om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een arts van het Uwv onderzoek verricht. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatste werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 18 juli 2018 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 18 juni 2018 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Appellant heeft tegen het besluit van 18 juli 2018 bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien om op 2 november 2018 in de FML extra beperkingen aan te nemen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met inachtneming van de aangepaste FML enkele functies geschrapt, maar geconcludeerd dat appellant ongewijzigd minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Met verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 november 2018 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 november 2018 heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 23 november 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.4.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en ter ondersteuning van zijn beroep een contra-expertise van 15 februari 2019 van verzekeringsarts M. de Winter en arbeidsdeskundige C. Overduin, van de Landelijke Expertisebalie ingebracht.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 18 maart 2019 voldoende gemotiveerd heeft waarom zij in de door appellant overlegde contra-expertise geen aanleiding heeft gezien om meer beperkingen aan te nemen. Omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het inschakelen van een onafhankelijk deskundige.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant het standpunt gehandhaafd dat het onderzoek door de artsen van het Uwv onzorgvuldig is geweest en dat hij meer beperkt is dan in de FML van
2 november 2018 is vastgelegd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant wederom gewezen op de contra-expertise van de Landelijke Expertise Balie van 15 februari 2019. Appellant heeft verzocht om inschakeling van een onafhankelijk deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
Gelet op het verschil van inzicht tussen de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts, en gezien de aard van de klachten en behandeling van appellant, heeft de Raad psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing benoemd als deskundige voor onafhankelijk onderzoek en advies. Bij rapport van 8 juni 2022 heeft de deskundige verslag gedaan van haar onderzoeksbevindingen en advies uitgebracht.
3.4.
Onder overlegging van het rapport van 8 juli 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het Uwv bericht dat het rapport van de deskundige geen aanleiding geeft tot wijziging van het standpunt.
3.5.
In zijn zienswijze op het deskundigenrapport heeft appellant te kennen gegeven zich te scharen achter het oordeel van de deskundige.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 18 juni 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
De deskundige heeft in haar rapport van 8 juni 2022 in haar beschouwing uiteengezet dat appellant psychische klachten ontwikkelde nadat hij tijdens zijn laatste uitzending als militair in 2002 met de dood werd bedreigd en voor zijn leven vreesde. Appellant onderdrukte de klachten aanvankelijk en hield de klachten voor zichzelf, een coping die hij ontwikkeld had tijdens zijn jeugd. In de loop der tijd namen de psychische klachten echter steeds verder toe, ook als gevolg van toenemende psychosociale stress vanuit de thuissituatie. De coping om de psychische klachten te onderdrukken werd door de toename van deze stressoren steeds zwakker, waardoor onder andere woede en agressie toenam met escalatie in 2016. Appellant kwam toen tot het besef hulp nodig te hebben, waarna hij in behandeling kwam bij het [centrum]. Ten tijde van de datum in geding, 18 juni 2018, bestonden de belangrijkste psychische klachten uit nachtmerries en flashbacks gerelateerd aan traumata, somberheid, forse prikkelbaarheid met woedeaanvallen, wantrouwen naar anderen, gevoelens van angst en onveiligheid buitenshuis, schrikachtigheid, drukke plekken niet meer kunnen verdragen (dit ging gepaard met paniekklachten), terugtrekken en vermijding. Deze klachten kwalificeren in diagnostische zin voor een posttraumatische-stressstoornis, conform de bevindingen van de behandelend sector. De ingestelde behandeling heeft goed geholpen; de behandeling werd medio 2019 beëindigd, de PTSS-klachten zijn sindsdien in remissie getreden.
4.4.
De deskundige heeft geconcludeerd dat voor appellant meer beperkingen in de FML van 2 november 2018 gelden dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld in de rubrieken ‘sociaal functioneren’ en ‘werktijden’. Ten aanzien van het sociaal functioneren acht de deskundige appellant ernstiger beperkt bij de items ‘eigen gevoelens uiten’ en ‘omgaan met conflicten’. Voorts acht zij vanuit psychiatrisch perspectief een werkweek van 36 uur op de datum in geding niet mogelijk. Appellant was destijds onder behandeling bij het traumacentrum, weliswaar een dagdeel in de week, maar de psychische klachten waren nog niet in remissie. In het kader van het behandelproces zou een werkweek van 36 uur de effecten van de behandeling ernstig verstoren en wordt niet wenselijk geacht. De deskundige acht een urenbeperking van 16 uur wenselijk gezien het stadium van de behandeling, het behandelproces, de hiervoor genoemde ernstiger beperkingen en voor het behoud van reintegratiemogelijkheden en zinvolle dagbesteding. Op de dag waarop appellant behandeling volgde, wordt werk niet wenselijk geacht vanwege de behandeleffecten. Voor de overige dagen wordt een dagdeel van 4 uur en 16 uur per week verantwoord geacht.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op het rapport van de deskundige te kennen gegeven in de dossiergegevens geen aanleiding te hebben gezien voor meer beperkingen dan aangenomen in de FML. Zij heeft geen aanwijzingen gevonden voor een sterkere beperking bij ‘eigen gevoelens uiten’. Ook acht zij niet duidelijk waarom ‘omgaan met conflicten’ sterker beperkt is. Voor een urenbeperking heeft zij geen aanleiding gezien voor meer beperking dan het aangenomen dagdeel vanwege behandeling en reistijd.
4.6.
De nadere reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de deskundige geen aanleiding gegeven tot commentaar dan wel aanvulling of wijziging van de conclusie. Volgens de deskundige zijn de extra beperkingen in haar rapport van 8 juni 2022 voldoende uitgelegd.
4.7.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige volgt, als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Die situatie doet zich hier voor.
4.8.
Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. De deskundige heeft dossierstudie verricht. Zij heeft appellant op een spreekuur gezien en een psychiatrische anamnese afgenomen. Het deskundigenrapport is ook inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft naast eigen onderzoek de vele in dit geding beschikbare medische informatie van met name de door appellant ingebrachte expertiserapporten en zijn behandelaar kenbaar in haar beoordeling betrokken en meegewogen. Zij heeft vervolgens inzichtelijk en overtuigend op basis van deze bevindingen geconcludeerd tot bovenstaande extra beperkingen.
4.9.
Gelet op het rapport van de deskundige berust het bestreden besluit op een ondeugdelijke medische grondslag en moet appellant meer beperkt worden geacht dan door het Uwv is aangenomen. Daarom wordt aanleiding gezien om, met toepassing van artikel 8:51d van de Awb, het Uwv op te dragen dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv zal, met inachtneming van de door de deskundige genoemde beperkingen, een nieuwe FML moeten opmaken en op basis daarvan arbeidskundig onderzoek moeten laten verrichten, om te bezien welke gevolgen dat heeft voor de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 18 juni 2018 en zijn aanspraken op een WIA-uitkering.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek van het besluit van 23 november 2018 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2022.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) L. Winters