In deze zaak heeft eiser, een Jemeniet, op 18 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag, waarna hij op 1 november 2022 beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft ook verwezen naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) over de verbindendheid van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. De ABRvS heeft geoordeeld dat het uitsluiten van bestuurlijke dwangsommen niet in strijd is met het Unierecht, maar dat het afschaffen van rechterlijke dwangsommen in asielzaken dat wel is. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder alsnog binnen zestien weken een besluit op de asielaanvraag moet nemen en dat hij een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.