ECLI:NL:RBDHA:2023:394

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
SGR 21/6720
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, die de waarde van de woning op € 514.000 heeft vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de nieuwe stellingen van eiser tardief waren en niet eerder waren ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2020 correct was vastgesteld, en dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was. De rechtbank heeft de methodiek van de waardebepaling, die gebaseerd was op vergelijkingsobjecten, als goed bruikbaar beoordeeld. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat de waarde lager zou moeten zijn. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder niet verplicht was om bepaalde stukken voorafgaand aan de hoorzitting te verstrekken, en dat eiser zijn inzagerecht niet heeft benut. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/6720

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

13 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser(gemachtigde: G. Gieben),

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 9 september 2021 op het bezwaar van eiser tegen de beschikking van 25 februari 2021 (de beschikking) waarbij de waarde van de woning [adres] [nummer 1] te [plaats] (de woning) is vastgesteld op € 514.000.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2023.
Eiser is vertegenwoordigd door [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

Vooraf over het verhandelde ter zitting

1. Eisers gemachtigde heeft ter zitting een aantal nieuwe stellingen ingenomen dan wel in willen nemen met betrekking tot (onder meer) de door verweerder bij zijn verweerschrift overgelegde waardematrix. De rechtbank heeft deze stellingen voor zover nog niet eerder ingenomen of kenbaar gemaakt, tardief verklaard. Eiser(s gemachtigde) had deze stellingen immers eerder in kunnen en moeten nemen; het verweerschrift met de daarbij gevoegde waardematrix en overige producties is op 21 december 2021 aan hem doorgestuurd en eiser(s gemachtigde) had in beginsel tot tien dagen voor de zitting de gelegenheid om nadere stukken in te dienen. De rechtbank heeft in haar oordeel ook in aanmerking genomen dat de gemachtigde desgevraagd ter zitting heeft toegelicht dat hij de nieuwe stellingen op zich wel eerder dan ter zitting kenbaar had kunnen maken, maar dat hij door de interne werkwijze van het kantoor waaraan hij is verbonden pas recent over het dossier beschikte. Dit is een omstandigheid die naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiser komt. De rechtbank heeft hier dan ook geen aanleiding in gezien om de ter zitting nieuw ingenomen stellingen niet tardief te achten.
De beschikking
2. De beschikking heeft betrekking op waardepeildatum 1 januari 2020 (de waardepeildatum) en het kalenderjaar 2021. Met de beschikking zijn ook de aan eiser opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2021 en watersysteemheffing eigenaren (de aanslagen) bekendgemaakt. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.
3. De woning is een etage flat met bouwjaar 2005. De bruto oppervlakte van de woning is ongeveer 169 m². De woning beschikt over een berging, dakterras/balkon en parkeerplaats.
4. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Eiser stelt dat de waarde van de woning vastgesteld dient te worden op € 482.000. Verweerder stelt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
5. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
6. Verweerder dient aannemelijk te maken dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de overgelegde waardematrix en wat overigens is aangevoerd, hierin geslaagd. Naar volgt uit de waardematrix is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen allen gelegen in hetzelfde dan wel vergelijkbare flatgebouwen aan de [adres] als waarin eisers woning is gelegen. De rechtbank acht de vergelijkingsobjecten goed bruikbaar, nu de woningen van hetzelfde type zijn, eenzelfde uitstraling hebben en in het zelfde flatgebouw dan wel een nabijgelegen identiek flatgebouw zijn gelegen. Verweerder heeft met de onderlinge verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten, zoals de verschillen in ligging en het hebben van wel dan wel geen extra (dak)terras/balkon, voldoende rekening gehouden. Eiser heeft overige waardebeïnvloedende verschillen dan waar verweerder rekening mee heeft gehouden niet gesteld en die zijn ook overigens niet gebleken. De rechtbank ziet ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder toegepaste indexering bij de herleiding van de verkoopprijzen naar de waardepeildatum zoals die blijken uit de waardematrix, waarvan verweerder ter zitting onweersproken heeft verklaard dat het indexeringspercentage gebaseerd is op alle verkoopcijfers van gelijksoortige types woningen uit deze gemeente over de voorgaande vier jaar. Eiser heeft die indexatiecijfers verder ook niet inhoudelijk (laat staan onderbouwd) betwist. Dat eiser deze onvoldoende inzichtelijk vindt, doet daar niet aan af. De rechtbank overweegt hierbij dat eiser, zo hij meer inzicht had willen hebben in de indexeringspercentages, in de bezwaarfase gebruik had kunnen en moeten maken van zijn inzagerecht. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat de waarde anderszins te hoog zou zijn vastgesteld.
7. Wat eiser verder heeft aangevoerd, doet aan het hierboven gegeven oordeel niet af. Dat de woning [adres] [nummer 2] lager is gewaardeerd dan de woning komt, naar verweerder onweersproken heeft aangevoerd, doordat die woning een mindere (ondergemiddelde) ligging heeft vanwege het uitzicht op de naastgelegen woonwijk terwijl eisers woning aan de andere zijde van het complex ligt met uitzicht over water. Daarom maakt het feit dat die woning lager is gewaardeerd niet dat de WOZ-waarde van eisers woning dienovereenkomstig dient te worden verlaagd. Dat die lagere waardering anderszins van invloed zou zijn voor de waarde(ring) van eisers woning, is gesteld nog gebleken. Voor zover eiser verder nog grieven heeft met betrekking tot eerder gebruikte vergelijkingsobjecten, overweegt de rechtbank dat die niet meer ter zake doen daar het nu gaat om de door verweerder in beroep aangedragen vergelijkingsobjecten. Voor zover eiser meent dat uit de eerder gebruikte objecten een lagere waarde blijkt dan is vastgesteld, heeft hij dat onvoldoende geconcretiseerd of inzichtelijk gemaakt en dus niet aannemelijk gemaakt.
8. Eiser heeft verder nog aangevoerd dat verweerder in het bezwaarschrift is verzocht om op grond van artikel 40 van de Wet WOZ de grondstaffel en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning over te leggen en dat dit ten onrechte niet is gebeurd. In de bezwaarfase geldt artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op grond waarvan verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen ter inzage dient te leggen voor eiser gedurende ten minste een week. Artikel 7:4, tweede lid, van de Awb brengt geen verplichting mee voor verweerder om de op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan de hoorzitting aan eiser te verstrekken. Er heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. Verweerder heeft eiser per email gewezen op de mogelijkheid tot inzage. Eiser heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt. Uit artikel 40 van de Wet WOZ volgt geen verplichting de stukken waar eiser tijdens de bezwaarfase om heeft verzocht voorafgaand aan het horen toe te zenden. De wetgever heeft met artikel 7:4, vierde lid, van de Awb reeds een voorziening getroffen voor deze situatie. Afschriften van op de zaak betrekking hebbende stukken kunnen immers tegen vergoeding worden verkregen door eiser. Ook artikel 7:4, vierde lid, van de Awb verplicht verweerder niet tot toezending van die stukken (vgl. gerechtshof Den Haag 4 mei 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:882). De door eiser bepleite toezendplicht kan ook niet worden afgeleid uit artikel 6:17 van de Awb. Die bepaling regelt namelijk alleen, voor het geval er een gemachtigde is, aan wie stukken moeten worden gezonden, en niet welke stukken moeten worden gezonden. Het beroep van eiser op “artikel 6.2.8b” kan reeds niet slagen omdat eiser desgevraagd niet kon toelichten van welke wet of regeling deze bepaling onderdeel uitmaakt en verweerder onweersproken heeft aangevoerd dat de wettelijke voorganger van de Awb is bedoeld, met als gevolg dat de bepaling niet meer van toepassing is. Alles wat eiser overigens in dit verband heeft aangevoerd, doet aan het vorenstaande niet af en brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning en de daarop gebaseerde aanslagen niet te hoog zijn vastgesteld en is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Kiers, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.