In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 7 maart 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER behandeld. Eiser, die een subsidiaire beschermingsstatus in Italië heeft, verzocht om afgifte van een verblijfsdocument als verzorgende ouder van een Nederlands minderjarig kind. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen, omdat niet aan alle voorwaarden werd voldaan. Eiser maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld en besloot dat nader onderzoek niet nodig was. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris ten onrechte aannam dat hij over een subsidiaire beschermingsstatus in Italië beschikte. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom hij geen gebruik maakte van zijn bevoegdheid om eiser een verblijfsvergunning te verlenen op basis van artikel 8 van het EVRM. De voorzieningenrechter vernietigde het bestreden besluit en gaf de staatssecretaris de opdracht om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak.
De voorzieningenrechter oordeelde verder dat eiser recht had op vrijstelling van griffierecht en dat de staatssecretaris in de proceskosten van eiser moest worden veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van ambtshalve toetsing in vreemdelingenzaken en de noodzaak voor de staatssecretaris om adequaat te motiveren waarom geen verblijfsvergunning wordt verleend.