ECLI:NL:RBDHA:2023:3937

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
NL23.4061
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Guinese nationaliteit, zijn asielaanvraag niet in behandeling genomen zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris stelde dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat de eiser eerder in Frankrijk een verzoek om internationale bescherming had ingediend. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak op 8 maart 2023 behandeld, waarbij de staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij niet kan worden overgedragen aan Frankrijk. Hoewel de eiser aanvoert dat hij in Frankrijk op straat heeft moeten leven en geen opvang heeft gekregen, heeft hij niet voldoende bewijs geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank stelt vast dat Frankrijk in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de eiser niet heeft voldaan aan de hoge drempel om aan te tonen dat er in zijn geval geen vertrouwen kan worden gesteld in de Franse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4061

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.4062, op 8 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Guinese nationaliteit te hebben. Op 3 oktober 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Frankrijk verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser eerder in Frankrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. [1] Op 29 november 2022 hebben de Franse autoriteiten dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser voert aan dat hij niet kan worden overgedragen aan Frankrijk en stelt daartoe als volgt. Hij heeft in Frankrijk op straat moeten leven, zonder opvang en voorzieningen. Eiser is gedurende zijn minderjarigheid gemanipuleerd om opnieuw een aanvraag in te dienen die zeker zou slagen, maar uiteindelijk heeft hij opnieuw geen bescherming gekregen. De advocaat in Frankrijk heeft eiser daar verder ook niet mee kunnen of willen helpen. Eiser is inmiddels ieder vertrouwen in de behandeling van zijn asielaanvraag in Frankrijk verloren. Daarnaast is hij ook ieder vertrouwen in de Franse autoriteiten kwijt. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het AIDA-rapport [2] van 8 april 2022. Eiser loopt het risico zich niet tijdig te kunnen melden, waardoor een reëel risico bestaat dat hij in Franrijk opnieuw verstoken zal zijn van opvang en voorzieningen en dat zijn verblijf aldaar illegaal zal worden. Om die reden loopt hij het risico zonder verdere inhoudelijke behandeling teruggestuurd te worden naar het land van herkomst. Ook kan eiser in Frankrijk niet klagen over de onmenselijke situatie daar. Verweerder had zijn asielaanvraag aan zich moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vaststaat dat Frankrijk in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [3]
5. Eiser is hierin niet geslaagd. Uit de laatste update van het AIDA-rapport kan weliswaar worden opgemaakt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, maar niet is gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest [4] of artikel 3 van het EVRM. [5] Daarnaast heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 april 2021 een uitspraak [6] gedaan over eerdere rapporten van AIDA en geoordeeld dat nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het door eiser aangehaalde AIDA-rapport schetst geen wezenlijk ander beeld.
6. Ook de overige door eiser genoemde argumenten treffen geen doel. Dat eiser in Frankrijk op straat heeft moeten leven, zonder opvang en voorzieningen, heeft eiser niet onderbouwd. Ook heeft hij niet onderbouwd dat hij is gemanipuleerd tijdens zijn asielprocedure in Frankrijk. Uit eisers verklaringen blijkt immers dat hij wel rechtshulp heeft gehad tijdens zijn procedures in Frankrijk. Verweerder heeft in dit verband ook terecht opgemerkt dat Frankrijk met het claimakkoord heeft gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Dat betekent ook dat er geen sprake zal zijn van uitzetting naar het land van herkomst in strijd met het verbod van refoulement en dat eiser aanspraak maakt op opvangvoorzieningen. Voor zover eiser stelt dat hij toch problemen ondervindt bij het verkrijgen van opvang en andere voorzieningen, dient hij hierover te klagen bij de (hogere) Franse autoriteiten. Eiser heeft niet onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk of zinloos is.
7. Ook de stelling dat verweerder de behandeling van de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken, omdat overdracht naar Frankrijk zou leiden tot kennelijke hardheid, kan geen doel treffen. Eiser verwijst immers naar feiten en omstandigheden die aan de orde zijn gesteld in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft daarin in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening nr. (EU) 604/2013.
2.Asylum Information Database.
3.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.