ECLI:NL:RBDHA:2023:3933

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
NL23.3691
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Bulgarije en pushbacks

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft de zaak op 8 maart 2023 behandeld en vastgesteld dat eiser eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming had ingediend. De rechtbank overwoog dat de verweerder op basis van de Dublinverordening mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij eiser kon aantonen dat dit in zijn geval niet opging. Eiser voerde aan dat hij niet tegenstrijdig had verklaard over zijn verblijf in Bulgarije en dat hij vreesde voor pushbacks naar Turkije, wat hij onderbouwde met verschillende uitspraken en rapporten.

De rechtbank concludeerde echter dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de situatie in Bulgarije zodanig was dat zijn asielaanvraag in Nederland behandeld moest worden. De rechtbank oordeelde dat de verweerder geen aanleiding had om de aanvraag onverplicht aan zich te trekken en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3691

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.3692, op 8 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Fayez. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Op 21 september 2022 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft Bulgarije daarom verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Bulgarije heeft dit verzoek op 17 november 2022 aanvaard.
3. Eiser voert aan dat hij niet tegenstrijdig heeft verklaard over de duur van zijn verblijf in Bulgarije. Er is duidelijk sprake van een verschrijving van de gemachtigde van eiser. Voorts meent eiser dat hij gedetailleerd heeft verklaard over de mishandelingen en het in zijn gezicht trappen. Daarnaast kan ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan, omdat in Bulgarije systematisch pushbacks plaatsvinden. Ter onderbouwing van zijn vrees om teruggestuurd te worden naar Turkije verwijst hij naar verschillende uitspraken [2] en het AIDA-rapport. [3] Ten onrechte wordt door verweerder gesproken over hoger beroep in die zaken, terwijl in de aangehaalde zaak wordt verwezen naar de in kracht van gewijsde gegane zaak van 13 juni 2022. [4] Ook blijkt uit de uitspraken dat vreemdelingen in Bulgarije bij verstek worden afgewezen en daarmee eveneens een risico lopen om teruggestuurd te worden. Tot slot heeft eiser mogen ervaren hoe de situatie in Bulgarije is en meent hij dat hij op grond van artikel 17 van de Dublinverordening zijn aanvraag in Nederland mag doorlopen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vaststaat dat Bulgarije in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [5]
5. Niet in geschil is dat er in Bulgarije sprake is van pushbacks en dit wordt in zijn algemeenheid aangemerkt als een fundamentele systeemfout in de asielprocedure die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. [6] In geschil is of deze fundamentele systeemfout ook relevant is voor de overdracht van Dublinterugkeerders naar Bulgarije.
6. Eiser is er niet in geslaagd om concrete aanknopingspunten te leveren op grond
waarvan kan worden geconcludeerd dat hij als Dublinterugkeerder ook het reële risico loopt
om door middel van een pushback vanuit Bulgarije te worden doorgestuurd naar een derde
land, zonder dat hij een verzoek om internationale bescherming heeft kunnen doen en een
asielprocedure heeft kunnen doorlopen. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt
namelijk geen specifieke informatie over de situatie van Dublinterugkeerders die te maken
hebben gekregen met pushbacks in Bulgarije. Het enkele gegeven dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Bulgarije bevinden maakt dat niet anders. Uit het claimakkoord volgt dat sprake is van een expliciet akkoord op basis van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. In dat geval, zo blijkt uit pagina 39 van het AIDA-rapport, wordt de Dublinclaimant overgebracht naar een opvangvoorziening. Gelet op de bewijslastverdeling tussen partijen is er geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder hier nader onderzoek dient te doen. Dat verweerder geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van zittingsplaats Utrecht doet daaraan niet af. De rechtbank volgt hiermee niet de door eiser overgelegde uitspraken van enkele andere zittingsplaatsen.
7. Ook de overige door eiser genoemde argumenten treffen geen doel. Dat eiser in Bulgarije slecht is behandeld en vier tot vijf dagen heeft vastgezeten in een gesloten locatie, heeft eiser niet onderbouwd. Verweerder heeft in dit verband ook terecht opgemerkt dat Bulgarije met het claimakkoord de garantie heeft gegeven dat de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen, in behandeling wordt genomen. Dat betekent ook dat er geen sprake zal zijn van uitzetting naar het land van herkomst in strijd met het verbod van refoulement en dat eiser aanspraak maakt op opvangvoorzieningen. Voor zover eiser stelt te zijn mishandeld door de Bulgaarse politie en dat Bulgarije in strijd handelt met deze richtlijnen, kan en dient hij daarover te klagen bij de (hogere) Bulgaarse autoriteiten. Eiser heeft niet onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk of volstrekt zinloos is.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 17 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2499, zittingsplaats Roermond van 18 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:369.
3.AIDA Country Report: Bulgaria update 2021.
5.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 april 2022,