ECLI:NL:RBDHA:2023:369

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
NL22.24171
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublin-overdracht aan Bulgarije

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De verzoeker stelde dat Bulgarije zich schuldig maakt aan pushbacks, wat door de voorzieningenrechter werd erkend. Er was echter onduidelijkheid over de vraag of deze pushbacks ook van toepassing zijn op Dublinclaimanten, wat leidde tot een juridische discussie over het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat het beroep van de verzoeker een redelijke kans van slagen heeft. Dit leidde tot de beslissing om de voorlopige voorziening toe te wijzen, wat betekent dat de overdracht van de verzoeker aan Bulgarije werd geschorst totdat er een beslissing op het beroep is genomen. De voorzieningenrechter benadrukte dat het niet treffen van de gevraagde voorziening zou kunnen leiden tot onomkeerbare gevolgen voor de verzoeker, aangezien de overdrachtstermijn op korte termijn zou verstrijken. De voorzieningenrechter heeft ook de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 837,00.

Deze uitspraak is van belang voor de rechtspositie van asielzoekers die onder het Dublin-systeem vallen, vooral in het licht van de signalen over de mensenrechtensituatie in Bulgarije. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor zorgvuldige afwegingen bij de overdracht van asielzoekers naar landen waar mogelijk mensenrechtenschendingen plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24171

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Pals),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (NL22.24170). Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verzoeker heeft hier schriftelijk op gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek, samen met het beroep, op 11 januari 2023 op zitting behandeld. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn met bericht van afwezigheid niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb geformuleerde vereisten is voldaan. Namens verzoeker is immers beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en deze rechtbank is bevoegd om van de hoofdzaak kennis te nemen. De voorzieningenrechter is verder ook van oordeel dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, de toewijzing van de gevraagde voorziening vergt. De voorzieningenrechter motiveert dit als volgt.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat uit door verzoeker aangehaalde bronnen (waaronder het AIDA-rapport van 23 februari 2022) blijkt dat Bulgarije zich schuldig maakt aan pushbacks. Partijen zijn wel verdeeld over de vraag of deze bronnen concrete aanknopingspunten vormen om aan te nemen dat er ook pushbacks plaatsvinden bij Dublinclaimanten. In dit verband rijst de vraag of het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondeelbaar is.
3. De meervoudige kamer van deze rechtbank met zittingsplaats
‘s-Hertogenbosch heeft bij verwijzingsuitspraak van 15 juni 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:5724) aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) prejudiciële vragen gesteld over de vraag of het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondeelbaar is. De voorzieningenrechter is verder ambtshalve bekend met de omstandigheid dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) op
14 december 2022 een zitting heeft gehouden over de vraag of verweerder ten aanzien van Polen nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan, onder meer gelet op de signalen over pushbacks en het functioneren van de rechterlijke macht in dat land. Naar verluidt zal de Afdeling daarbij tevens stilstaan bij de vraag wat de hiervoor genoemde prejudiciële vragen inzake de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel betekenen voor de bij haar aanhangige zaken. De Afdeling zal naar verwachting (opnieuw) beoordelen of zij aanleiding ziet om de voorliggende Dublin-Polen zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen door het HvJ EU. Hoewel deze uitspraak Polen betreft, zal de beantwoording hiervan tevens van belang zijn voor de zaak van verzoeker.
4. Gelet op het voorgaande kan op voorhand niet worden geoordeeld dat het beroep van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. De gevraagde voorziening wordt dan ook toegewezen. Dit komt in feite neer op het bevriezen van de status quo bij wijze van ordemaatregel, zonder dat daarbij op enigerlei wijze vooruitgelopen wordt op de uitkomst van de bodemprocedure. Het niet treffen van de gevraagde voorziening daarentegen kan leiden tot een situatie waarin verzoeker kan worden overgedragen, terwijl de rechtbank zich nog niet heeft uitgelaten over de in geschil zijnde vragen. De voorzieningenrechter merkt in dat kader op dat de overdrachtstermijn in beginsel op korte termijn, namelijk op 27 januari 2023, verstrijkt en verweerder verzoeker voor het verstrijken van de overdrachtstermijn zou willen overdragen. Niet uitgesloten is dat die overdracht onomkeerbare gevolgen voor verzoeker kan hebben. Onder deze omstandigheden kent de voorzieningenrechter aan verzoekers belang, om de beslissing op zijn beroep hier te lande te mogen afwachten, doorslaggevend gewicht toe. De voorzieningenrechter wijst om die reden het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, schorst het bestreden besluit en bepaalt dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Bulgarije totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist. Door toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening wordt de overdrachtstermijn gestuit.
5. De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,00, (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Bulgarije totdat is beslist op het beroep;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.A. Van de Voorde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 18 januari 2023
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.