In deze zaak heeft eiser, van Iraanse nationaliteit, een herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Na het indienen van een beroep op 11 oktober 2022 tegen het niet tijdig nemen van een besluit, heeft de rechtbank op 24 maart 2023 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder uitspraken gedaan over de verbindendheid van de Tijdelijke wet, waarbij is vastgesteld dat het uitsluiten van een bestuurlijke dwangsom niet in strijd is met het Unierecht, maar dat het afschaffen van de rechterlijke dwangsom in asielzaken dat wel is. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat de Staatssecretaris alsnog binnen zestien weken een besluit op de asielaanvraag moet nemen en dat hij een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.