ECLI:NL:RBDHA:2023:3896

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
22/2654
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in persoonsgegevens in het kader van de AVG met betrekking tot de Fraude Signalering Voorziening

In deze zaak heeft eiser, wonende in [woonplaats], beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Financiën. Eiser had verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens die geregistreerd staan in het systeem Fraude Signalering Voorziening (FSV) op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het primaire besluit van 16 september 2021, waarin het verzoek om inzage werd gehonoreerd, werd later door de minister ongegrond verklaard in een bestreden besluit van 11 maart 2022. Eiser was van mening dat er meer persoonsgegevens over hem in het FSV geregistreerd stonden dan de minister had vastgesteld, namelijk ook in de jaren 2015 tot en met 2020.

Tijdens de zitting op 8 maart 2023, waar eiser aanwezig was en de minister vertegenwoordigd werd door een gemachtigde, werd de zaak besproken. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat er meer persoonsgegevens in het FSV aanwezig waren dan de minister had aangegeven. De rechtbank vond de verklaring van de minister, dat de code 1043 op de brieven van eiser niet betekende dat hij in het FSV was geregistreerd, maar een andere betekenis had, geloofwaardig. Eiser had geen verdere feiten aangedragen die zijn stelling konden onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de minister niet verplicht was om de kosten van de procedure te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Kleijn en is openbaar uitgesproken op 27 maart 2023. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2654

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de minister van Financiën,

(gemachtigde: mr. [A]).

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om inzage in het systeem Fraude Signalering Voorziening (FSV) op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) gehonoreerd.
Bij uitspraak van 11 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 8 maart 2023 met behulp van een beeldverbinding. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling

Wat heeft eiser verzocht?
1. Eiser heeft verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens die in het systeem FSV van de Belastingdienst staan geregistreerd.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft het verzoek van eiser aangemerkt als een verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens als bedoeld in de AVG. Verweerder heeft vastgesteld dat eiser in de jaren 2011, 2013 en 2014 in het FSV is geregistreerd en heeft hem inzage verleend in zijn persoonsgegevens.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat verweerder er bij het bestreden besluit ten onrechte van uit is gegaan dat hij alleen in de jaren 2011, 2013 en 2014 in het FSV is geregistreerd. Hij geeft aan dat hij ook in de jaren 2015 t/m 2020 in het FSV is geregistreerd en wil dat verweerder hem ook in zoverre inzage verschaft in zijn persoonsgegevens.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat degene die stelt dat er meer persoonsgegevens moeten zijn, nadat het bestuursorgaan onderzoek naar die persoonsgegevens heeft gedaan en niet ongeloofwaardig heeft medegedeeld dat er niet meer persoonsgegevens zijn, aannemelijk moet maken dat er wel meer persoonsgegevens zijn. [1]
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de persoonsgegevens van eiser met betrekking tot de jaren 2015 t/m 2020 niet in het FSV voorkomen. In dit kader heeft verweerder toegelicht dat de vermelding van de code 1043 op de brieven die eiser over deze jaren heeft ontvangen, anders dan door eiser is gesteld, niet betekent dat hij in het FSV is geregistreerd, maar dat dit een code is die - om verschillende redenen - aan een individuele aangifte gekoppeld kan worden en inhoudt dat die aangifte ‘handmatig’ wordt beoordeeld. De rechtbank acht deze verklaring van verweerder niet ongeloofwaardig en wijst daarbij naar haar uitspraak van 20 oktober 2022 (SGR 21/4410 en 21/7009) naar aanleiding van beroepschriften van eiser. Eiser heeft geen verdere feiten en omstandigheden aangedragen die, ondanks deze verklaring van verweerder, aannemelijk maken dat zijn persoonsgegevens met betrekking tot de jaren 2015 t/m 2020 in het FSV voorkomen. Het enkele feit dat hij in de jaren 2011, 2013 en 2014 wel in het FSV is geregistreerd, is hiervoor niet voldoende. Het betoog van eiser slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de kosten die eiser heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.F. Janmaat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:148).