ECLI:NL:RBDHA:2023:3887

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
SGR 19/4317
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om intrekking van de omgevingsvergunning voor de bouw van een biomassacentrale

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2023, met zaaknummer SGR 19/4317, is het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om intrekking van de omgevingsvergunning voor de bouw van een biomassacentrale beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep van twee eisers niet-ontvankelijk is, omdat zij niet het besluit hebben bestreden dat aan hen gericht was. Het beroep van de derde eiser is ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de vergunning in te trekken. De rechtbank stelt vast dat de vergunninghouder sinds het verlenen van de omgevingsvergunning geen handelingen heeft verricht, maar dat het college de belangen van de vergunninghouder zwaarder heeft laten wegen dan die van eiser 1, die zich zorgen maakt over milieu- en volksgezondheidsaspecten. De rechtbank benadrukt dat de omgevingsvergunning alleen betrekking heeft op de activiteit 'bouwen' en dat de andere belangen niet relevant zijn voor de beoordeling van de vergunning.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/4317

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser 1](eiser 1)
, [eiser 2](eiser 2) en
[eiser 3](eiser 3), te [woonplaats], tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. J.A.J.M. van Houtum),
en

het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen (het college)

(gemachtigde: drs. E.M. Herben).
Als derde-partij (vergunninghouder) neemt aan de zaak deel:
[derde-partij] B.V.te [vestigingsplaats] (gemachtigde: mr. J.J. Peelen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzingen van hun verzoeken om de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een biomassacentrale in te trekken. In de beslissingen op de bezwaarschriften van eisers is het college bij die besluiten gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft dit beroep op 18 december 2019 behandeld op een regiezitting, gevoegd met de beroepen met zaaknummers SGR 18/5918, SGR 18/5913, SGR 18/5909,
SGR 19/3765, SGR 19/3216, SGR 19/3346, SGR 19/6697. Op 21 oktober 2022 heeft in deze beroepsprocedures (en in het beroep met zaaknummer SGR 21/549) een tweede regiezitting plaatsgevonden.
De rechtbank heeft dit beroep vervolgens inhoudelijk behandeld op de zitting van
8 februari 2023, gevoegd met de beroepen met zaaknummers SGR 18/5913, SGR 18/5918,
SGR 18/5909, SGR 19/6697 en SGR 21/549. Verschenen zijn: de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, bijgestaan door ing. [A] en mr. [B], en de gemachtigde van vergunninghouder, vergezeld door [C].
Na het sluiten van het onderzoek heeft de rechtbank de zaken weer gesplitst.

Totstandkoming en samenvatting van het bestreden besluit

1. Op 21 maart 2016 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een biomassacentrale op het perceel gelegen naast de [adres] [nummer] te [plaats]. Deze vergunning ziet op de activiteit “het bouwen van een bouwwerk” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2. Eisers hebben het college bij brieven van 25 september 2018 en 1 oktober 2018 verzocht om de omgevingsvergunning in te trekken. Het college heeft deze verzoeken afgewezen in drie afzonderlijke besluiten van 21 november 2018 (de primaire besluiten). Volgens het college is vergunninghouder nog altijd voornemens het project uit te voeren en heeft hij daarom belang bij het in stand laten van de omgevingsvergunning. Ook bestaan volgens het college geen gewijzigde planologische en stedenbouwkundige inzichten ten aanzien van het bouwplan op die locatie.
3. In de beslissingen op bezwaar van 15 mei 2019 heeft het college de bezwaren van eisers 2 en 3 niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het college zijn zij niet aan te merken als belanghebbenden in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bezwaar van eiser 1 heeft het college ongegrond verklaard. Het college heeft zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat vergunninghouder weliswaar nog geen gebruik heeft gemaakt van de verleende omgevingsvergunning, maar dat hij wel serieuze bouwplannen heeft en de belangen van vergunninghouder bij het behouden van de vergunning zwaarder wegen dan de belangen van eiser 1 bij intrekking daarvan.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eisers hebben aangevoerd. De rechtbank zal echter eerst ambtshalve beoordelen of de beroepen van eisers ontvankelijk zijn.
Is het beroep van eisers ontvankelijk?
5. De rechtbank stelt vast dat eisers afzonderlijk van elkaar hebben verzocht om intrekking van de verleende omgevingsvergunning. Zij hebben vervolgens ook afzonderlijk van elkaar bezwaar gemaakt tegen de afwijzingen van deze verzoeken door het college. Het college heeft jegens elke bezwaarmaker een beslissing op bezwaar genomen. Eisers hebben vervolgens gezamenlijk beroep ingesteld bij de rechtbank. In dat beroepschrift hebben zij echter alleen de beslissing op bezwaar ten aanzien van eiser 1 bestreden. Dat – zoals gemachtigde ter zitting heeft toegelicht – bedoeld is om namens alle eisers tegen alle beslissingen op bezwaar beroep in te stellen volgt de rechtbank niet, nu in het beroepschrift expliciet één beslissing op bezwaar wordt genoemd, inclusief kenmerk (Z/19/027614-70668). Eisers 2 en 3 hebben niet nog afzonderlijk beroep ingesteld tegen de beslissingen op bezwaar [1] waarin het college hun bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat deze besluiten in rechte onaantastbaar zijn geworden. Door alleen beroep in te stellen tegen de beslissing op het bezwaar gericht aan eiser 1, hebben eisers 2 en 3 beroep ingesteld tegen een besluit dat hen niet raakt. Zij hebben naar het oordeel van de rechtbank geen belang bij het bestrijden van dat besluit. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk voor zover het is ingediend door eisers 2 en 3.
6. Eiser 1 woont binnen een straal 300 meter van de locatie waar de biomassacentrale zal worden gerealiseerd. Hij heeft daar ook zicht op. Gelet op de ruimtelijke uitstraling van de biomassacentrale (een bruto vloeroppervlak van 1.317 m2 en een hoogte van 12 meter), heeft het college eiser 1 aangemerkt als belanghebbende. De rechtbank ziet geen aanleiding daar anders over te oordelen. Hieronder zal de rechtbank de inhoudelijke beroepsgronden van eiser 1 bespreken.
Heeft het college in redelijkheid geen gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om het besluit in te trekken?
7. Eiser 1 betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de (financiële) belangen van vergunninghouder zwaarder wegen dan het belang van een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden en het belang van de volksgezondheid. Ook is volgens eiser 1 het niet tijdig gebruikmaken van de vergunning volledig aan vergunninghouder toe te rekenen. Ten slotte betoogt eiser 1 dat de biomassacentrale niet gebouwd mag worden omdat niet wetenschappelijk vaststaat dat negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten.
7.1
Artikel 2.33, tweede lid, van de Wabo luidt:
"Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover:
a. gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a onderscheidenlijk b of g, gedurende 26 weken onderscheidenlijk de in de vergunning bepaalde termijn, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;
[…].
7.2
Gelet op de formulering van artikel 2.33, tweede lid, van de Wabo en volgens vaste rechtspraak [2] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de intrekking van een omgevingsvergunning geen verplichting, maar een bevoegdheid. Bij de toepassing van die bevoegdheid heeft het college beleidsruimte. De rechter toetst of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Bij toepassing van deze bevoegdheid moeten alle relevante belangen worden geïnventariseerd en afgewogen. Daartoe behoren, naast de door het bestuursorgaan gestelde belangen, waaronder de bescherming van de planologische, stedenbouwkundige en welstandelijke inzichten, ook de (financiële) belangen van de vergunninghouder. Daarbij mag in aanmerking worden genomen of het niet tijdig gebruik maken van de vergunning aan de vergunninghouder is toe te rekenen.
7.3
De rechtbank stelt vast dat vergunninghouder sinds het verlenen van de omgevingsvergunning, gedurende 26 weken geen handelingen heeft verricht met gebruikmaking van de vergunning. Op grond van artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) was het college daarom bevoegd om de omgevingsvergunning in te trekken. Gelet op het hiervoor geschetste toetsingskader zal de rechtbank – in het licht van de beroepsgronden – beoordelen of het college in redelijkheid heeft besloten om van die bevoegdheid geen gebruik te maken. De rechtbank stelt daarbij voorop dat zij bij haar beoordeling uitgaat van de omstandigheden en het recht ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar. Omstandigheden en ontwikkelingen die zich sindsdien hebben voorgedaan blijven dus buiten beschouwing.
7.4
Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid afgezien van het intrekken van de verleende omgevingsvergunning. In dat verband overweegt de rechtbank dat de belangen die eiser 1 naar voren heeft gebracht zijn gelegen op het gebied van milieu, volksgezondheid en natuurbescherming, terwijl de omgevingsvergunning alleen op de activiteit ‘bouwen’ ziet. Deze aspecten spelen daarom geen rol bij het verlenen of intrekken van deze omgevingsvergunning. Tegenover de belangen die eiser 1 naar voren heeft gebracht staan de belangen van vergunninghouder. Het college heeft aan de belangen van vergunninghouder meer gewicht mogen toekennen dan aan de belangen van eiser 1. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat vergunninghouder aanzienlijke investeringen heeft gedaan in het kader van het ontwerp en ontwikkeling van de biomassacentrale. Het is vergunninghouder niet aan te rekenen dat hij nog geen gebruik had gemaakt van de omgevingsvergunning, aangezien de oorzaak daarvan was gelegen in het feit dat de aanleg van het warmtenet en het bouwrijp maken van bedrijventerrein Vredenburgh vertraging hadden opgelopen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep van eiser 1 is ongegrond. Het beroep van eisers 2 en 3 is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de afwijzingen van de intrekkingsverzoeken in stand blijven. Eisers krijgen het griffierecht niet terug. Het college hoeft ook de proceskosten van eisers niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover ingediend door eiser 1 ongegrond;
- verklaart de beroepen voor zover ingediend door eisers 2 en 3 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzitter, en mr. R.H. Smits en
mr. C.J. Waterbolk, leden, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het besluit gericht aan eiser 2 heeft kenmerk Z/19/027617-70681 en het besluit gericht aan eiser 3 heeft kenmerk Z/19/027615-70677.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 2 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2110) en