ECLI:NL:RBDHA:2023:3816
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2023 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel van bewaring is opgelegd op 24 december 2022 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft eerder, op 3 januari 2023, de rechtmatigheid van deze maatregel getoetst en vastgesteld dat de bewaring tot dat moment rechtmatig was. De rechtbank heeft vervolgens de kennisgeving van de voortduring van de maatregel ontvangen, evenals een voortgangsrapportage van verweerder. Eiser heeft hierop gereageerd en verzocht om schadevergoeding, waarna verweerder een verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was.
De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar het zicht op uitzetting van eiser naar Marokko. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State had eerder geoordeeld dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko is. De rechtbank concludeert dat, ondanks het ontbreken van een geplande presentatie bij de Marokkaanse autoriteiten, er geen reden is om aan te nemen dat het zicht op uitzetting ontbreekt. De rechtbank heeft ook de voortvarendheid van verweerder in de voorbereiding van de uitzetting beoordeeld en vastgesteld dat verweerder voldoende stappen heeft ondernomen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij zijn identiteit met documenten heeft onderbouwd, wat zijn medewerking aan de uitzetting bemoeilijkt.
De rechtbank concludeert dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat er geen garantie is dat de uitzetting zal plaatsvinden indien een lichter middel wordt opgelegd. Daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat de voortduring van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier N.J.R. Kalaykhan, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.