ECLI:NL:RBDHA:2023:2044

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
NL22.26520
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse eiser in het bestuursrecht met betrekking tot asielaanvraag en inspanningsverplichting

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De eiser was op 24 december 2022 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, onder a van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens het gehoor voor zijn inbewaringstelling heeft de eiser aangegeven asiel te willen aanvragen, wat de grondslag voor zijn bewaring ter discussie stelde. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser op de juiste grondslag in bewaring is gesteld, omdat hij geen asielaanvraag heeft willen indienen en de gronden voor de bewaring voldoende waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting, maar dat de belangenafweging in het voordeel van de verweerder uitviel. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van de verweerder bij de gedwongen uitzetting van de eiser zwaarder weegt dan het belang van de eiser bij opheffing van de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.26520
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V Nummer]
(gemachtigde: mr. S. Petkovic),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).
Procesverloop
Bij besluit van 24 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1992.
Grondslag
2. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser op de juiste grondslag in bewaring is gesteld. Aan eiser is de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, onder a van de Vw. Tijdens het gehoor voor zijn
inbewaringstelling op 24 december 2022 heeft eiser op enig moment aangegeven dat hij asiel wil aanvragen. Als eiser een asielaanvraag heeft gedaan, is de hiervoor genoemde grondslag van de maatregel van bewaring onjuist.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat tijdens het gehoor meerdere keren aan eiser de gelegenheid is geboden een
aanvraagformulier voor een asielvergunning te ondertekenen. Eiser heeft dat steeds geweigerd. Daarbij komt dat aan eiser is gevraagd of hij heeft te vrezen voor vervolging en/of onmenselijke of vernederende behandeling in zijn land van herkomst. Eiser heeft hierop geantwoord dat hij daar niet voor te vrezen heeft. Verder heeft eiser gezegd dat hij het goed vindt om terug te moeten keren naar Marokko. Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat eiser geen asielaanvraag heeft willen indienen. Eiser is dus op de juiste grondslag in bewaring gesteld.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser alleen de lichte grond onder 4e heeft betwist. Ter zitting heeft verweerder de lichte grond onder 4e ingetrokken. De rechtbank is van oordeel dat de overige gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd voldoende zijn om de maatregel van bewaring te dragen.
Inspanningsverplichting
6. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of verweerder heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat verweerder een inspanningsverplichting heeft om zoveel mogelijk te voorkomen dat eiser na afloop van zijn strafrechtelijke detentie in bewaring wordt gesteld.1 Als deze verplichting wordt geschonden vindt er een belangenafweging plaats.2
7. Eiser heeft direct voorafgaand aan zijn inbewaringstelling twee weken in strafrechtelijke detentie gezeten. Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij in deze zaak niet heeft voldaan aan de inspanningsverplichting, maar vindt dat zijn belang bij voortduring van de maatregel van bewaring zwaarder weegt dan eisers belang bij de opheffing daarvan. Verweerder heeft daarbij gewezen op de gronden van de maatregel van bewaring en op de strafrechtelijke antecedenten van eiser.

1.ECLI:NL:RVS:2014:892.

8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in deze zaak niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting, maar is het met verweerder eens dat de belangenafweging in dit geval uit moet vallen in het voordeel van verweerder. Van belang is daarbij dat eiser de gronden van de maatregel van bewaring niet heeft bestreden. Daaruit volgt dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Daarnaast heeft eiser strafrechtelijke antecedenten. Het belang van verweerder bij de gedwongen uitzetting van eiser weegt gezien deze omstandigheden zwaarder dan het belang van eiser bij opheffing van de maatregel van bewaring wegens schending van de inspanningsverplichting.
Laissez passer aanvraag
9. Eiser vraagt zich verder af hoe het gaat met de aanvraag van zijn laissez passer (LP). In de aanbiedingsbrief van 30 december 2022 staat dat de LP aanvraag op 29 december 2022 is doorgezet naar de Directie Internationale Aangelegenheden (DIA). Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat DIA deze aanvraag waarschijnlijk deze week zal doorzetten naar de Marokkaanse ambassade. Verweerder is vanaf dat moment afhankelijk van de Marokkaanse autoriteiten en kan niet zeggen hoe lang het dan nog duurt. De rechtbank is van oordeel dat deze motivering ten aanzien van de stand van zaken omtrent de LP aanvraag van eiser voldoende is.
Medische klachten
10. Eiser voert aan dat hij medische problemen heeft. Zo moet er gekeken worden naar zijn prostaat en heeft hij een psychiater nodig. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd aangegeven in contact te zijn met de medische dienst in het detentiecentrum over de medische en psychische klachten van eiser. De rechtbank overweegt verder dat de medische en psychische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische en psychische zorg in de vrije maatschappij. Niet is gebleken dat eiser in het detentiecentrum niet voldoende behandeld kan worden voor zijn medische en/of psychische klachten of dat de bewaring onredelijk bezwarend is voor hem.
Ambtshalve toetsing
11. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is3 niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.ECLI:EU:C:2022:858.

Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 januari 2023
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.