Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.26520
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V Nummer]
(gemachtigde: mr. S. Petkovic),
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).
Bij besluit van 24 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1992.
2. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser op de juiste grondslag in bewaring is gesteld. Aan eiser is de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, onder a van de Vw. Tijdens het gehoor voor zijn
inbewaringstelling op 24 december 2022 heeft eiser op enig moment aangegeven dat hij asiel wil aanvragen. Als eiser een asielaanvraag heeft gedaan, is de hiervoor genoemde grondslag van de maatregel van bewaring onjuist.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat tijdens het gehoor meerdere keren aan eiser de gelegenheid is geboden een
aanvraagformulier voor een asielvergunning te ondertekenen. Eiser heeft dat steeds geweigerd. Daarbij komt dat aan eiser is gevraagd of hij heeft te vrezen voor vervolging en/of onmenselijke of vernederende behandeling in zijn land van herkomst. Eiser heeft hierop geantwoord dat hij daar niet voor te vrezen heeft. Verder heeft eiser gezegd dat hij het goed vindt om terug te moeten keren naar Marokko. Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat eiser geen asielaanvraag heeft willen indienen. Eiser is dus op de juiste grondslag in bewaring gesteld.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser alleen de lichte grond onder 4e heeft betwist. Ter zitting heeft verweerder de lichte grond onder 4e ingetrokken. De rechtbank is van oordeel dat de overige gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd voldoende zijn om de maatregel van bewaring te dragen.
6. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of verweerder heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat verweerder een inspanningsverplichting heeft om zoveel mogelijk te voorkomen dat eiser na afloop van zijn strafrechtelijke detentie in bewaring wordt gesteld.1 Als deze verplichting wordt geschonden vindt er een belangenafweging plaats.2
7. Eiser heeft direct voorafgaand aan zijn inbewaringstelling twee weken in strafrechtelijke detentie gezeten. Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij in deze zaak niet heeft voldaan aan de inspanningsverplichting, maar vindt dat zijn belang bij voortduring van de maatregel van bewaring zwaarder weegt dan eisers belang bij de opheffing daarvan. Verweerder heeft daarbij gewezen op de gronden van de maatregel van bewaring en op de strafrechtelijke antecedenten van eiser.