In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Oekraïense verzoekster. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zij niet in aanmerking kwam voor tijdelijke bescherming op basis van Richtlijn 2001/55/EG. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 februari 2023 behandeld, waarbij verzoekster aanwezig was met haar gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek geschorst om de verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op het verzoekschrift.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster als gevolg van het bestreden besluit niet langer aanspraak kan maken op de eerder toegekende rechten voor tijdelijke beschermden, zoals verblijf in de gemeentelijke opvang en toegang tot de arbeidsmarkt. De voorzieningenrechter oordeelt dat de belangen van verzoekster om gebruik te kunnen blijven maken van gemeentelijke voorzieningen en toegang te houden tot de arbeidsmarkt zwaarder wegen dan het belang van de verweerder bij afwijzing van het verzoek. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, waardoor de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort en de verweerder verplicht wordt om een verblijfssticker in het paspoort van verzoekster te plaatsen tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat verzoekster recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die door de verweerder moet worden betaald. De totale vergoeding is vastgesteld op € 1.674,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.