ECLI:NL:RBDHA:2023:3809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
NL23.4746
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, conform artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 en de Dublinverordening. Eiser, die getrouwd is met een Nederlandse vrouw, voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening rechtvaardigden, maar de rechtbank oordeelde dat deze beroepsgrond niet slaagde. De rechtbank constateerde dat verweerder onzorgvuldig had gehandeld door niet in te gaan op het verzoek van eiser om aanvullende stukken en de wens van zijn echtgenote om gehoord te worden. Desondanks besloot de rechtbank dat dit zorgvuldigheidsgebrek niet tot benadeling van eiser had geleid, en dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er geen aanleiding was om de asielaanvraag in behandeling te nemen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.4746
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland vastgesteld dat Zwitserland het verantwoordelijke land is en dus bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser is getrouwd met een Nederlandse vrouw. Het huwelijk is mondeling voltrokken door een imam in de moskee. Dit is een bijzondere omstandigheid die maakt dat overdracht aan Zwitserland in zijn geval van een onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft op 14 maart 2023 om 13.45 uur, vóór het bestreden besluit
werd genomen om 17.07 uur, aanvullende stukken ingediend ter onderbouwing van het huwelijk. In de begeleidende brief is aangegeven dat de partner van eiser wenst te worden gehoord indien verweerder het huwelijk ongeloofwaardig zou achten. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de gestelde aanwezigheid van een echtgenote in Nederland niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden. Verweerder is daarbij niet ingegaan op de nadere stukken en op de wens van zijn echtgenote om gehoord te worden. Verder heeft verweerder enkel genoemd dat eiser en zijn echtgenote niet volledig samenwonen, zonder aan te geven waarom dit afbreuk doet aan de bijzondere omstandigheid dat hij gehuwd is met een Nederlandse. Het oordeel van verweerder om geen toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening is hiermee onvoldoende gemotiveerd.
3. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat eiser in de zienswijze van 13 februari 2023 om een termijn van twee werkdagen heeft verzocht om aanvullende stukken te overleggen. Verweerder is in het bestreden besluit niet ingegaan op het verzoek van eiser om een termijn van twee dagen, en ook niet op de aanvullende stukken en de wens van de gestelde echtgenote om gehoord te worden. Deze handelswijze van verweerder is onzorgvuldig. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit zorgvuldigheidsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiser door dit gebrek niet is benadeeld. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat eiser ook met de aanvullende stukken, namelijk foto’s en verklaringen van de gestelde echtgenote en haar kinderen, het gestelde huwelijk niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij komt dat, ook als verweerder de gestelde relatie aannemelijk zou achten, het enkele bestaan van een gezinsband onvoldoende aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 1 april 20201 in dit verband overwogen dat de Dublinverordening niet bedoeld is als middel om gezinshereniging te realiseren en dat de vreemdeling hiervoor een reguliere aanvraag kan indienen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag in behandeling te nemen met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening.
4. Het beroep is ongegrond.
5. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Dit vanwege het geconstateerde gebrek zoals is overwogen in rechtsoverweging 3. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 maart 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.