ECLI:NL:RBDHA:2023:372

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
09/170429-22 en 22-005113-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een schroevendraaier en de beoordeling van noodweer

Op 23 januari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 7 juli 2022 te Leidschendam, waar de verdachte met een schroevendraaier in de richting van het hoofd van het slachtoffer stak. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 19 oktober 2022 en 9 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Empelen, de verdachte beschuldigde van poging doodslag, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte en een beroep deed op noodweer.

De rechtbank oordeelde dat de poging doodslag niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk stekende bewegingen had gemaakt, maar dat het letsel van het slachtoffer beperkt was gebleven tot oppervlakkige wondjes. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op zwaar lichamelijk letsel, en verklaarde de poging zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte als eerste dreigend met de schroevendraaier was opgetreden. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van vijf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en verklaarde de in beslag genomen schroevendraaier verbeurd. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf werd afgewezen, omdat de tijd in voorarrest langer was dan de opgelegde straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/170429-22 en 22-005113-19 (tul)
Datum uitspraak: 23 januari 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
[geboortedatum] 1987,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 19 oktober 2022 en 9 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van Empelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.C. Dekkers naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 juli 2022 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (meermalen) met een schroevendraaier in en/of richting het hoofd van die
[slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de (impliciet) primair ten laste gelegde poging doodslag bewezen dient te worden verklaard.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Subsidiair is aangevoerd dat geen sprake is van een poging doodslag maar hooguit van een poging tot zware mishandeling.
3.3.
Vrijspraak poging doodslag
De rechtbank is met betrekking tot de (impliciet) primair ten laste gelegde poging doodslag van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het dossier biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van de aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ).
De verdachte heeft stekende bewegingen gemaakt met een kruiskopschroevendraaier in zijn hand, in de richting van [slachtoffer] en daarbij is het hoofd van [slachtoffer] geraakt. Hoe de verdachte de schroevendraaier daarbij precies heeft vastgehouden, waar de punt van de schroevendraaier op was gericht en met welke kracht de stekende bewegingen richting het hoofd zijn gemaakt, is op basis van het dossier niet eenduidig vast te stellen. Uit een rapport van de huisarts blijkt dat het letsel van [slachtoffer] beperkt is gebleven tot oppervlakkige wondjes op zijn hoofd en dat geen vitale organen zijn geraakt. Dat duidt er niet op dat met grote kracht is gestoken. De medische gegevens bieden evenmin duidelijkheid over de wijze waarop en met welke kracht het letsel bij [slachtoffer] is toegebracht. Onder die omstandigheden kan niet bewezen worden dat sprake was van een dusdanige steekbeweging dat daardoor de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] is ontstaan.
Gelet op het voorgaande zal de verdachte worden vrijgesproken van de (impliciet) primair ten laste gelegde poging doodslag.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500- [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer – Leidschendam-Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 115) en het aanvullend proces-verbaal (28 pagina’s, ongenummerd).
1. Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 7 juli 2022, voor zover inhoudende (p. 45 en 46):
Op 7 juli 2022 stond ik bij de auto te wachten een eindje verderop ten opzichte
van de school. Dit is in Leidschendam. Op een gegeven moment kwam de man
op ons af. Ik zag dat hij zijn rechterhand in zijn jas stopte aan de linkerkant. Ik
zag dat hij een schroevendraaier in zijn hand had. Hij stak direct op mij in.
2. Het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [slachtoffer] , opgemaakt op 7 juli 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 54):
Plotseling voelde ik iets langs mijn hoofd stromen. Toen ik mijn hand er tegenaan deed zag ik dat het bloed was. Kennelijk heeft die man mij toch geraakt met zijn schroevendraaier.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 7 juli 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 58):
Toen de man bijna bij ons was, zag ik dat hij een voorwerp in zijn hand had. Ik dacht dat het een schroevendraaier was. Ik zag dat er een schermutseling ontstond. Ik zag dat de man toen in de richting van Varaan stak.
4. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] , opgemaakt op 7 juli 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 68):
Ik zag dat de man met witte handschoenen met zijn rechterhand een schroevendraaier uit zijn jas pakte. Ik zag dat hij deze schroevendraaier boven zijn schouder hield. Op dat moment zag ik, dat de broer van de moeder van [naam] , de man met de witte handschoenen een klap gaf. Ik zag dat de man met witte handschoenen, stekende bewegingen maakte met de schroevendraaier naar de broer van de moeder van [naam] . Ik zag dat hij dit meerdere keren deed.
5. Het geschrift, te weten overzicht journaalregels van [naam] huisartsenpraktijk, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Dhr. [slachtoffer] , [naam] )
07-07-2022 Trauma hoofdhuid, twee oppervlakkige wondjes met huidlijm gefixt
6. Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden, opgemaakt op 8 juli 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 106 en 114):
Onderzoek camerabeelden 7 juli 2022
Te 08.39.30 uur zag ik op camera H36 dat er een worsteling ontstond tussen [verdachte] en een onbekend persoon. Op het moment dat ik de camerabeelden inzoomde, zag ik dat een persoon tot drie keer toe een stekende/zwaaiende beweging maakte in de richting van de andere persoon.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever [slachtoffer] en de getuigen
De verdediging stelt dat de verklaringen van [slachtoffer] en de getuigen niet betrouwbaar zouden zijn aangezien het partijgetuigen betreft. De verdachte heeft ter zitting ook naar voren gebracht dat sprake zou zijn van ‘de-auditu’ verklaringen in die zin dat de verklaringen op elkaar afgestemd zouden zijn, omdat de getuigen elkaar kenden en zagen op school.
De rechtbank acht de verklaringen van aangever [slachtoffer] en de getuigen
[getuige 1] en [getuige 2] betrouwbaar. Zij hebben direct na het incident verklaringen afgelegd bij de politie en hadden op dat moment niet de gelegenheid om hun verklaringen op elkaar af te stemmen.
De verklaringen zijn ten aanzien van de feitelijke handelingen consistent. De later door [slachtoffer] en de getuigen afgelegde verklaringen bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting komen op de belangrijke punten overeen met de verklaringen die zijn afgelegd direct na het incident. De verklaringen van [getuige 2] waren bovendien deels ook in het voordeel van de verdachte, hetgeen bijdraagt aan de overtuiging van de rechtbank dat zij oprecht en betrouwbaar heeft verklaard.
Dat stekende bewegingen zijn gemaakt met de schroevendraaier in de richting van [slachtoffer] vindt verder steun in het proces-verbaal van de camerabeelden. De huisarts heeft vastgesteld dat [slachtoffer] letsel aan zijn hoofd had, hetgeen ondersteunt dat de steekbewegingen richting het hoofd van [slachtoffer] zijn gemaakt.
Feitelijke handelingen
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte, terwijl hij dicht bij [slachtoffer] stond, meerdere stekende bewegingen met een schroevendraaier in zijn hand heeft gemaakt richting het hoofd van [slachtoffer] . Het hoofd van [slachtoffer] is daarbij geraakt, waardoor twee oppervlakkige wondjes zijn ontstaan.
Poging zware mishandeling
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte met zijn feitelijke handelingen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat dat gevolg zal intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. De inhoud van het begrip aanmerkelijke kans is niet afhankelijk van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De verdachte heeft, door met een schroevendraaier meermalen in de richting van [slachtoffer] te steken, terwijl hij dicht bij hem stond, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het hoofd kwetsbare en vitale onderdelen van het lichaam bevinden. Door het handelen van de verdachte – ook als eerdergenoemde handelingen niet bijzonder krachtig zijn – had zwaar lichamelijk letsel kunnen ontstaan. Dat het letsel aan het hoofd van [slachtoffer] beperkt is gebleven tot lichte verwondingen, is hierbij niet relevant en komt vooral doordat [slachtoffer] zich heeft verdedigd en het geluk heeft gehad dat hij niet ernstiger gewond is geraakt door de steekbewegingen. Het is in elk geval zeker niet de verdienste van de verdachte dat het goed is afgelopen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de (impliciet) subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling, wettig en overtuigend is bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 7 juli 2022 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (meermalen) met een schroevendraaier richting het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces, wat volgens haar moet leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Volgens de raadsvrouw was sprake van een ‘ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding’ van verdachtes lichaam, doordat [slachtoffer] de confrontatie zou hebben opgezocht en de verdachte met de vuist zou hebben geslagen waardoor de verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen.
Ook als de rechtbank zou vaststellen dat de verdachte zijn handen uit zijn zakken zou hebben gehaald en met de schroevendraaier zou hebben gedreigd en [slachtoffer] daarna zou hebben geslagen, is volgens de verdediging sprake van noodweer. De verdachte voelde zich volgens de verdediging immers terecht bedreigd en heeft zelf de confrontatie niet opgezocht. [slachtoffer] heeft zich niet onttrokken aan de situatie en heeft de verdachte direct een harde vuistslag tegen het hoofd gegeven. Aan de verdachte kan volgens de raadsvrouw onder die omstandigheden niet worden verweten dat hij dan terug slaat terwijl hij de schroevendraaier nog vast heeft. [slachtoffer] was twee keer zo groot en breed als de verdachte en [getuige 2] heeft verklaard dat de verdachte geen schijn van kans had. De verdachte is extra kwetsbaar vanwege letsel dat hij eerder heeft opgelopen aan zijn oog en zijn hoofd en liep daarom een reëel gevaar op ernstig letsel. Voor de verdachte was het daarom noodzakelijk om zich zo goed mogelijk te verdedigen, aldus de raadsvrouw.
Voor zover de rechtbank de verdediging niet proportioneel zou vinden doet de raadsvrouw subsidiair een beroep op putatief noodweer danwel noodweerexces. De verdachte meende door de omstandigheden en zijn beschreven lichamelijke conditie zodanig gevaar te lopen dat hij in de noodzakelijke verdediging is doorgeschoten.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, omdat het steken met de schroevendraaier niet als verdedigend, maar als aanvallend moet worden beschouwd. Aangezien er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, vervalt hiermee eveneens een mogelijk beroep op noodweerexces.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan een beroep op noodweer alleen slagen indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding.
De rechtbank stelt voorop dat wanneer door of namens de verdachte een beroep op noodweer is gedaan, de rechtbank zal moeten onderzoeken of de wettelijke voorwaarden voor aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Daarbij komt betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval. De rechtbank zal daarom eerst de feitelijke omstandigheden moeten vaststellen. In dat verband gaat de rechtbank na of wat de verdachte ten aanzien van de feitelijke omstandigheden heeft aangevoerd – met andere woorden: wat er volgens de verdachte is gebeurd – aannemelijk is geworden.
De verklaringen van de verdachte en de aangever en de getuigen over het incident lopen uiteen. De verdachte heeft als enige verklaard dat [slachtoffer] op hem af kwam lopen en direct uithaalde en dat hij zich daarna met de schroevendraaier heeft verdedigd.
[getuige 2] heeft verklaard dat ze heeft gezien dat de verdachte met versnelde pas in hun richting aan kwam lopen en de schroevendraaier uit zijn zak haalde en boven zijn schouder hield. Daarna gaf [slachtoffer] de verdachte een klap.
[getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte de straat overstak en in hun richting kwam gelopen. Ze zag dat de man met zijn hand in zijn jas zat en dat hij toen hij bijna bij hen was, een voorwerp in zijn hand had. Ze zag dat het voorwerp geel met zwart van kleur was met een ijzeren punt erop en denkt dat het een schroevendraaier is. Ze zag dat er een schermutseling ontstond en dat de man toen in de richting van [slachtoffer] stak.
[slachtoffer] verklaart dat hij zag dat de verdachte een schroevendraaier in zijn hand had en dat de verdachte toen direct op hem instak.
De verklaring van de verdachte dat hij eerst werd geslagen en toen pas de schroevendraaier heeft gepakt en zich daarmee heeft verdedigd, vindt gelet op een en ander onvoldoende steun in het dossier. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte als eerste dreigend met de schroevendraaier in zijn hand tegenover [slachtoffer] heeft gestaan. Deze gedraging kan op grond van de bedoeling en de uiterlijke verschijningsvorm niet worden aangemerkt als verdedigend maar als aanvallend, namelijk gericht op een confrontatie of deelname aan een gevecht. Onder die omstandigheden kan van een beroep op noodweer geen sprake zijn. Dat [slachtoffer] zich niet heeft onttrokken aan de situatie, heeft geslagen en dat hij groter en sterker was dan de verdachte en dat de verdachte kwetsbaar was vanwege eerder opgelopen letsel aan zijn hoofd en oog, maakt dit niet anders. [slachtoffer] was immers niet de eerste die agressief was – dat was de verdachte die een schroevendraaier tevoorschijn haalde.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op noodweer feitelijke grondslag mist, zodat het moet worden verworpen. Daarmee komt de verdachte ook geen beroep toe op putatief noodweer danwel noodweerexces. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde of de verdachte uitsluiten, zodat het bewezenverklaarde en de verdachte strafbaar zijn.

5.De strafoplegging

5.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt uiterst subsidiair dat als de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, de straf hooguit conform het voorarrest zou moeten zijn.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling op een parkeerplaats bij een school. De verdachte heeft dreigend een schroevendraaier in zijn hand genomen en getoond waarna een gevecht is ontstaan met aangever. De verdachte heeft daarbij stekende bewegingen gemaakt richting aangever met de schroevendraaier in zijn hand. Daarbij is aangever ook geraakt op zijn hoofd waardoor hij lichte verwondingen heeft opgelopen. De verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Door het gebruik van een schroevendraaier had het letsel van aangever veel ernstiger kunnen uitpakken dan uiteindelijk het geval was. Dat de poging tot zware mishandeling voor andere ouders die net hun kinderen naar school hadden gebracht te zien was, rekent de rechtbank de verdachte aan. In de omgeving van een basisschool zou juist iedereen zich veilig moeten voelen. De verdachte heeft met zijn handelen bij ouders, leerkrachten en kinderen gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 september 2022 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een vergelijkbaar geweldsincident is veroordeeld. De rechtbank houdt daar rekening mee.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 10 oktober 2022, waaruit volgt dat geen sprake is van praktische of psychische problemen. Het risico op recidive wordt als laag ingeschat. De verdachte heeft aangegeven dat hij niet mee zal werken aan eventuele bijzondere voorwaarden (zoals een reclasseringstoezicht, behandeling of training). De reclassering adviseert daarom om bij veroordeling van de verdachte aan hem een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen), een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat het incident heeft plaatsgevonden op klaarlichte dag, op een parkeerterrein vlakbij een school. Strafverlagend weegt mee dat geen middelzwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Ook weegt in strafverlagende zin mee dat na zijn strafbaar handelen tegen de verdachte geweld is gebruikt door [slachtoffer] waaraan de verdachte letsel heeft overgehouden.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt voor de duur van 5 (vijf) maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht..
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.

6.Het inbeslaggenomen voorwerp

Op de beslaglijst staat dat er een schroevendraaier in beslag is genomen.
6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de schroevendraaier verbeurd zal worden verklaard.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte verklaart dat de schroevendraaier al zou zijn vrijgegeven en dat deze op naam van zijn vrouw staat. Hij weet niet of de schroevendraaier al is opgehaald. Hij wil verder niets met de schroevendraaier.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst genoemde schroevendraaier, indien en voor zover deze niet al is teruggegeven en is opgehaald, verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het bewezenverklaarde feit is begaan en niet kon worden vastgesteld aan wie het voorwerp toebehoort.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 18 oktober 2022 gevorderd dat het voorwaardelijke deel van de bij parketnummer 22-005113-19 door het gerechtshof Den Haag op 10 maart 2021 opgelegde taakstraf, te weten een taakstraf van 20 uur, ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarde.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het standpunt ingenomen dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht langer is dan de gevangenisstraf die zal worden opgelegd. Daarvoor kan geen vergoeding worden toegekend. Tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijke taakstraf – die bij onvoldoende verrichting vervangen zou worden door tien dagen hechtenis – bovenop een te lange voorlopige hechtenis acht de rechtbank niet passend. De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf zal daarom worden afgewezen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33a, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit, poging doodslag, heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot zware mishandeling
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
5 (VIJF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
het inbeslaggenomen goed:
verklaart verbeurd de op de beslaglijst genoemde schroevendraaier (indien en voor zover deze niet reeds is teruggegeven en is opgehaald);
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de straf, opgelegd in de zaak met parketnummer 22-005113-19.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Mundt, voorzitter,
mr. F.C. Berg, rechter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
in tegenwoordigheid van mr J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 januari 2023.