ECLI:NL:RBDHA:2023:3713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
NL22.20408
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van artikel 1(F) Vluchtelingenverdrag wegens betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 17 maart 2023, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag ongegrond verklaard. Eiser, van Russische nationaliteit en afkomstig uit Tsjetsjenië, had een asielverzoek ingediend na eerder in Polen en Frankrijk asiel te hebben aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op grond van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, omdat er ernstige redenen waren om te veronderstellen dat eiser betrokken was bij ernstige misdrijven, waaronder mishandeling en marteling, tijdens zijn dienst bij de Tsjetsjeense politie van 2010 tot 2016.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had aangetoond dat eiser 'knowing and personal participation' had in deze misdrijven. Eiser had niet overtuigend aangetoond dat hij niet op de hoogte was van de mensenrechtenschendingen die plaatsvonden binnen de organisatie waar hij werkte. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat eiser een actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormde, en dat het opgelegde inreisverbod niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank benadrukte dat het aan de staatssecretaris was om te bewijzen dat er ernstige redenen waren om te veronderstellen dat eiser zich schuldig had gemaakt aan de misdrijven genoemd in artikel 1(F). De rechtbank volgde de argumenten van de staatssecretaris en verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen recht heeft op een verblijfsvergunning asiel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20408

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 maart 2023 in de zaak tussen

[Eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I. Vreeken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als kennelijk ongegrond.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 15 september 2022 afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij heeft de staatssecretaris bepaald dat eiser Nederland en de Europese Unie onmiddellijk moet verlaten en hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaren. Omdat aannemelijk is dat eiser bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM, stelt de staatssecretaris de verwijdering van eiser naar zijn land van herkomst uit, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn [1] . Dit doet volgens de staatssecretaris echter niet af aan de op eiser rustende vertrekplicht.
1.2.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is van Russische nationaliteit en afkomstig uit de Russische deelrepubliek Tsjetsjenië. Op 27 november 2020 heeft hij in Nederland een asielverzoek ingediend. Hij heeft eerder in Polen en Frankrijk asiel aangevraagd. De staatssecretaris heeft eiser daarom op grond van de Dublinverordening [2] geclaimd bij de Poolse autoriteiten, maar deze hebben dat verzoek afgewezen. Op 15 februari 2021 is Nederland verantwoordelijk geworden voor het asielverzoek van eiser.
2.1.
Als onderbouwing van zijn asielverzoek heeft eiser het volgende aangevoerd. Eiser werkte van 2010 tot eind 2016 voor de Tsjetsjeense politie, waar hij diende bij het ‘Olieregiment’. Binnen deze afdeling werd eiser in eerste instantie ingezet bij het bewaken van olie-infrastructuur, maar later kwam hij bij de brigade die zich bezig hield met drugs- en terrorismebestrijding. In september 2016 heeft eiser een gearresteerde dorpsgenoot vrijgelaten, omdat deze volgens hem onschuldig was. Hierna heeft eiser ontslag genomen en is hij naar Moskou gegaan. In die periode zijn er agenten in zijn woning geweest om hem te zoeken. In november 2016 is eiser teruggekeerd om een poging te doen om met zijn voormalige meerdere te praten. Twee agenten kwamen hem toen thuis arresteren, maar eiser wist te ontsnappen en is naar Grozny gegaan. Daar werd hij alsnog gearresteerd, maar is hij door een vriend vrijgelaten. Vervolgens is eiser weer naar Moskou gegaan, kort daarna gevolgd door zijn gezin. In december 2016 hebben zij Rusland verlaten. De ex-echtgenote en kinderen van eiser hebben in Frankrijk een verblijfsvergunning verkregen.
2.2.
De staatssecretaris heeft naar aanleiding van het nader gehoor geconcludeerd dat er aanwijzingen waren dat artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag mogelijk op eiser van toepassing zou kunnen zijn. Op grond van dit artikel zijn personen ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan bepaalde zeer ernstige misdrijven [3] , uitgesloten van de bescherming van het Vluchtelingenverdrag [4] . Eiser is daarom aanvullend gehoord over zijn werkzaamheden voor de Tsjetsjeense politie. De staatssecretaris heeft vervolgens geconcludeerd dat eiser in verband kan worden gebracht met mishandeling, marteling en onrechtmatige detentie in de periode 2014-2016. Om die reden heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder j, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Ook heeft de staatssecretaris aan eiser een inreisverbod opgelegd op grond van artikel 66a van de Vw 2000, in samenhang met artikel 6.5a, vijfde lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), voor de duur van tien jaren.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat artikel 1(F) op eiser van toepassing is. De staatssecretaris heeft daarom de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen en hem terecht een inreisverbod opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is het toetsingskader van artikel 1(F)?
4. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is het aan de staatssecretaris om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling een van de zeer ernstige misdrijven, bedoeld in artikel 1(F), heeft gepleegd. Wegens enerzijds de ernst van de misdrijven waarop artikel 1(F) betrekking heeft en anderzijds het verstrekkende karakter van de vaststelling dat die bepaling op een vreemdeling van toepassing is, worden aan de bewijsvoering en de motivering van de staatssecretaris strenge eisen gesteld. De bewijslast die op de staatssecretaris rust gaat echter niet zo ver dat hij moet aantonen dat is uit te sluiten dat de vreemdeling dergelijke misdrijven niet heeft gepleegd. [5]
4.1.
Het beleid van de staatssecretaris ten aanzien van artikel 1(F) is neergelegd in paragraaf C2/7.10.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Wanneer de staatssecretaris van oordeel is dat artikel 1(F) op een vreemdeling van toepassing is, moet hij allereerst motiveren dat de gedragingen waarmee de vreemdeling in verband kan worden gebracht zijn aan te merken als één of meer van de in artikel 1(F) genoemde zeer ernstige misdrijven. Vervolgens moet de staatssecretaris motiveren dat de vreemdeling individueel voor deze gedragingen verantwoordelijk dient te worden gehouden. Daarvoor is van belang of de vreemdeling wist, of had moeten weten, van het plegen van de betreffende misdrijven (‘knowing participation’) en of de vreemdeling op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (‘personal participation’). Onder persoonlijke deelname wordt niet enkel begrepen het door de vreemdeling zelf of in diens opdracht plegen van de misdrijven, maar ook het faciliteren van de misdrijven. Van faciliteren is sprake als zonder het handelen of nalaten van de vreemdeling de misdrijven niet zouden zijn gepleegd of dat het aanzienlijk moeilijker zou zijn geweest genoemde misdrijven te plegen. Verder moet de staatssecretaris ook beoordelen of sprake is van omstandigheden die de vreemdeling vrijwaren van verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld door handelen op bevel, handelen onder dwang of zelfverdediging.
4.2.
De staatssecretaris werpt aan eiser tegen dat hij betrokken is geweest bij het plegen van misdrijven tegen de menselijkheid, als bedoeld in artikel 1(F), aanhef en onder a, van het Vluchtelingenverdrag, omdat de handelingen waar eiser bij betrokken is geweest onderdeel uitmaakten van een wijdverbreide en stelselmatige aanval op de burgerbevolking [6] . Ook werpt de staatssecretaris aan eiser tegen dat hij betrokken is geweest bij het plegen van ernstige niet-politieke misdrijven, als bedoeld in artikel 1(F), aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet wordt verweten dat hij werkte voor een organisatie waarvan vaststaat dat deze zich op grote schaal schuldig heeft gemaakt aan 1(F)-misdrijven en dat hem alleen daarom al personal and knowing participation verweten kan worden. De vragen die daarom moeten worden beantwoord zijn of eiser wist of had moeten weten dat er misdrijven werden gepleegd die vielen onder de reikwijdte van artikel 1(F), of hij daar op enige wijze persoonlijk aan heeft deelgenomen en zo ja, of hij zich daaraan had kunnen onttrekken.
Knowing participation
5. De staatssecretaris baseert de knowing participation op de omstandigheid dat eiser heeft deelgenomen aan handelingen, waarvan hij volgens de staatssecretaris wist of had moeten weten dat het misdrijven betrof zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Volgens de staatssecretaris is uit de verklaringen van eiser gebleken dat hij wist dat arrestanten werden mishandeld, gemarteld en onrechtmatig werden vastgehouden. De staatssecretaris stelt ook dat eiser wist of had moeten weten dat deze handelingen onderdeel waren van een wijdverbreide en stelselmatige aanval op de burgerbevolking.
5.1.
Eiser betoogt dat hij niet heeft verklaard dat hij
wistdat er mensenrechtenschendingen plaatsvonden, maar dat er bij hem een vermoeden is ontstaan dat dit gebeurde. Ook stelt hij dat deze mensenrechtenschendingen niet plaatsvonden op de basis waar hij zat. Het gebeurde namelijk op de hoofdbasis. Eiser voert in dit kader aan dat de door de staatssecretaris aangehaalde bronnen enkel gaan over het Olieregiment als geheel, maar dat daaruit niet blijkt dat alle compagnieën zich daaraan schuldig hebben gemaakt. Ook kunnen volgens eiser ‘mishandelingen’ en ‘arrestaties met geweld’ niet op één lijn worden gezet met ‘martelingen’ en ‘mensenrechtenschendingen’ in de zin van 1(F). Volgens eiser kreeg hij langzamerhand vermoedens dat dit op de hoofdbasis gebeurde en heeft dit uiteindelijk geleid tot zijn terugtreden uit de politie. Eiser betoogt verder dat de omstandigheid dat onschuldige mensen worden aangehouden nog niet maakt dat sprake is van onrechtmatige detentie. Er kan immers sprake zijn van een gerechtvaardigde verdenking. Eiser heeft ook niet verklaard dat hij wist van onrechtmatige detentie door het Olieregiment. Hij heeft hierover enkel in algemene zin gesproken over de wetteloosheid. Tot slot betoogt eiser dat uit zijn verklaringen niet kan worden opgemaakt dat hij kennis had van een wijdverbreide en stelselmatige aanval op de burgerbevolking.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat bij eiser sprake is van knowing participation waar het gaat om zijn betrokkenheid bij het plegen van misdrijven tegen de menselijkheid en van ernstige niet-politieke misdrijven. Eisers betoog dat hij vermoedens had, maar er pas heel kort vóór dan wel ná zijn vertrek bij de politie achter kwam dat het daadwerkelijk gebeurde, volgt de rechtbank niet. De rechtbank legt dit hieronder uit.
5.2.1.
De staatssecretaris stelt terecht dat uit eisers verklaringen blijkt dat eiser wist dat er in ieder geval op de hoofdbasis ernstige misdrijven werden gepleegd. Eiser heeft namelijk het volgende verklaard over de mishandelingen en martelingen [7] :
“Er waren mensen die gearresteerden met geweld behandelden en er waren collega’s die mensen mishandelden. Op onze Basis, werd een gewelddadige manier niet getolereerd. Op de hoofdbasis worden ze meestal slecht behandeld.” [8]

Werden de gearresteerden door u of uw eenheid ondervraagd?
Nee, wij hebben dat niet gedaan. Onze groep was voor snelle reactie, zo noemen wij dat, alleen aanhouding en overgedragen aan de basis en daar werden mensen mishandeld om de nodige bekentenissen te krijgen.” [9]
“Ik was echt ontevreden en daarvoor was ik al niet tevreden met de manier waarop mensen werden aanhouden en waar ze werden heen gebracht.” [10]
“Er gebeurden daar rare dingen. Bij verhoren werden mensen gemarteld en geslagen." [11]
“Mensen werden gemarteld, verkracht om schuld te bekennen, zodat zij een belastende verklaring zouden afleggen.” [12]

Hoe werden de aangehouden verdachten behandeld op de basis?
Op de basis werden die mensen goed behandeld. Ze werden natuurlijk behandeld als gevangenen, ze konden eten, drinken en roken. Maar degenen die verder werden gebracht, buiten de basis, ik weet niet hoe die werden behandeld. Ik heb wel een vermoeden natuurlijk. Ik heb een algemeen beeld van dat alles. Persoonlijk heb ik dat niet gezien.
(…)
Wat is dat algemene beeld dan?
Verschrikkelijke dingen.
(…)
Zoals?
Ik ga een voorbeeld noemen zodat u dat kan begrijpen wat onze regels zijn. als je films bekijkt en je ziet Chinese gevangenissen dan is dat bij ons nog 50% erger. Hierbij zeg ik nog te weinig %.
(…)
Dat algemene beeld herken ik ook wel met wat ik heb gelezen in openbare bronnen. Hoe komt het dat in de eenheid waar u werkte dat anders was?
Ik zeg niet dat het bij ons niet was. Bij ons was niet zo verschrikkelijk als overal.
(…)
Hoe kwam dat?
Omdat onze commandant ons allemaal kende. Hij begreep dat wij niet dezelfde mensen waren als bij het regiment. Om personen te martelen. In Tsjetsjenië hebben we ook eenheden waar geen verschrikkelijke dingen worden gedaan. (…) Er zijn in Tsjetsjenië drie a vier basissen waar mensen worden verhoord en ernstig mishandeld, een daarvan is de basis van ons regiment.” [13]
Uit deze verklaringen blijkt op geen enkele wijze dat eiser spreekt op basis van kennis die hij naderhand heeft opgedaan. Eiser heeft verklaard dat er mensen zijn gemarteld en verkracht om schuld te bekennen, maar dat dit pas in 2015/2016 begon, dus nadat hij bij het Olieregiment kwam. [14] Dat doet er echter niet aan af dat uit de hierboven aangehaalde verklaringen voldoende blijkt dat eiser er al tijdens zijn werkzaamheden van op de hoogte was dat er binnen het Olieregiment mishandelingen en martelingen plaatsvonden. Eiser benoemt zelfs expliciet dat hij al langer ontevreden was over wat er gebeurde. Ook blijkt uit deze verklaringen dat eiser in ieder geval wist dat deze mensenrechtenschendingen zich op de hoofdbasis voordeden. De vraag of zich dit ook op eisers eigen basis voordeed kan, gelet op wat verderop in deze uitspraak in het kader van de personal participation wordt overwogen, in het midden blijven.
5.2.2.
Verder heeft eiser het volgende verklaard over onrechtmatige detenties:
“Ik was de laatste zes maanden al niet tevreden met de werkzaamheden van die groep. Ik merkte dat mensen werden aangehouden die niet schuldig waren, maar ik had geen toestemming om hen vrij te laten. Ik kon niets doen.” [15]
“Weet u; ik heb eerder gezegd dat er mensen afgeperst werden en bezittingen werden afgenomen. Daar werd onze basis voor ingezet.” [16]
“Omdat onschuldige mensen werden opgepakt, zij werden valselijk beschuldigd van delicten die zij niet hadden gepleegd.” [17]
Ook uit deze verklaringen blijkt op geen enkele wijze dat eiser spreekt op basis van kennis die hij naderhand heeft opgedaan. De staatssecretaris stelt verder niet ten onrechte dat wanneer op voorhand duidelijk is dat het doel van de aanhouding het afpersen en afnemen van bezittingen is, het onrechtmatige karakter van de detentie daarmee is gegeven. Dit geldt met name omdat eiser meerdere malen heeft aangegeven dat er sprake is van grote wetteloosheid in Tsjetsjenië. Deze omstandigheden wijzen er niet op dat sprake is geweest van detentie in het kader van strafrechtelijk onderzoek en strafrechtelijke vervolging.
5.2.3.
De staatssecretaris heeft verder aan de hand van openbare bronnen onderbouwd dat in de periode van 2014 tot 2016 sprake was van een wijdverbreide en stelselmatige aanval op de burgerbevolking door de Tsjetsjeense veiligheidsdiensten in het algemeen. Hij stelt terecht dat uit eisers hiervoor weergegeven verklaringen ook blijkt dat eiser hier kennis van had. Eiser heeft namelijk meerdere malen verklaard over de wetteloosheid in Tsjetsjenië en de verschrikkelijke dingen die in Tsjetsjenië gebeurden, die volgens eiser nog veel erger waren dan wat je op filmpjes van Chinese gevangenissen ziet. Eiser heeft daarbij meermaals verwezen naar de grote schaal waarop afpersingen, verdwijningen en ernstige mishandelingen plaatsvonden en de betrokkenheid van de Tsjetsjeense leider Kadyrov bij dit alles.
5.3.
Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat bij eiser sprake is van knowing participation. De beroepsgronden die eiser daartegen heeft gericht slagen niet.
Personal participation
6. De staatssecretaris baseert de personal participation op de omstandigheid dat eiser de 1(F)-misdrijven heeft gefaciliteerd. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij de taak had om mensen aan te houden, die na de arrestatie als verdachten werden overgebracht naar de basis of hoofdbasis. Hierdoor heeft eiser personen in de positie gebracht waarin zij “tenminste de aanmerkelijke kans liepen bloot te worden gesteld aan mishandeling, marteling en onrechtmatige detentie”. Dat eiser het zelf nooit heeft gezien en dat het op zijn basis minder erg was dan op andere basissen, doet daar niet aan af.
6.1.
Eiser ontkent dat hij persoonlijk arrestanten naar de hoofdbasis overbracht. Hij heeft enkel een beperkt aantal mensen naar de eigen basis gebracht. Ook werden niet alle arrestanten naar de hoofdbasis overgebracht. Er is volgens eiser daarom geen sprake van een ‘wezenlijke bijdrage’.
6.2.
Uit internationale rechtspraak volgt dat sprake is van personal participation wanneer iemand opzettelijk het misdrijf pleegt of bewust een directe en substantiële bijdrage levert aan het plegen van het misdrijf. Van een substantiële bijdrage is sprake als die bijdrage daadwerkelijk een effect heeft op het plegen van het misdrijf, op zo’n manier dat het misdrijf hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde manier had plaatsgevonden als niet iemand de rol van de beschuldigde zou hebben uitgevoerd. [18]
6.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet ontkent dat hij vanuit zijn functie mensen heeft aangehouden en naar de basis heeft overgebracht. Uit eisers verklaringen is gebleken dat sommige arrestanten onschuldig waren maar bewust werden gearresteerd met het doel hen af te persen. Ook is uit eisers verklaringen gebleken dat sommige arrestanten die op de basis van eiser werden vastgehouden naar de hoofdbasis werden gebracht. Niet in geschil is dat op de hoofdbasis martelingen en ernstige mishandelingen plaatsvonden. Met het arresteren en overbrengen van burgers naar zijn eigen basis heeft eiser daarmee deze mensen in een positie gebracht dat ze konden worden blootgesteld aan marteling en/of onrechtmatige detentie. Dat eiser naar eigen zeggen maar 5 tot 7 personen heeft aangehouden maakt niet dat geen sprake is van een wezenlijke bijdrage. Daarmee heeft hij immers 5 tot 7 personen in een dergelijke positie gebracht. Hiermee is voldaan aan het criterium dat eisers bijdragen een feitelijk effect hebben gehad op het plegen van de onder 5 beschreven misdrijven en dat deze misdrijven hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze zouden hebben plaatsgevonden indien niemand de rol van eiser had vervuld. Dat niet vaststaat dat de door eiser gearresteerde personen ook daadwerkelijk aan deze misdrijven zijn blootgesteld, leidt niet tot een andere conclusie. Uit eisers verklaringen blijkt namelijk niet dat hij op voorhand wist of een arrestant wel of niet zou worden blootgesteld aan ernstige mishandeling, marteling of onrechtmatige detentie, en dat hij daar dan rekening mee hield bij het wel of niet arresteren van die personen.
6.4.
Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat bij eiser sprake is van personal participation. De beroepsgronden die eiser daartegen heeft gericht slagen niet.
Persoonlijke vrijwaring van verantwoordelijkheid
7. Eisers betoogt dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor (zijn bijdrage aan) de gepleegde misdrijven. Daartoe voert eiser aan dat hij onderdeel was van een bevelstructuur, dat hij weinig keuze had en dat het langzame besef dat bij hem binnendrong ook leidde tot een verdergaande terugtred. Deze terugtred bestond in eerste instantie uit het tegenwerken door arrestanten vrij te laten en verdachten voortijdig te waarschuwen en leidde uiteindelijk tot het ontslag nemen. Daarbij is volgens eiser van belang dat het terugtreden en ontslag nemen niet zonder risico was, waardoor hij die stap dus ook niet direct durfde te zetten.
7.1.
De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser veel eerder had kunnen terugtreden. Eiser kreeg namelijk gewoon verlof en had kunnen besluiten om na zo’n verlofperiode niet terug te keren. De staatssecretaris stelt ook niet ten onrechte dat eisers verklaring dat het gevaarlijk was om zich terug te trekken moeilijk valt te rijmen met zijn verklaring dat hij dacht dat als hij het dorp uit zou gaan en zijn ontslag zou hebben ingediend men hem wel met rust zou laten. [19] Een verwachting die eiser nota bene had nadat hij een gedetineerde had helpen ontsnappen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat het besluit van eiser om deze gedetineerde te helpen ontsnappen en vervolgens ontslag te nemen blijkens zijn verklaringen was ingegeven door het feit dat het een bekende was, van wie eiser overtuigd was dat hij onschuldig was en waarvan hij vreesde dat hij naar de hoofdbasis gebracht zou worden. Eiser heeft ook verklaard dat er regelmatig mensen werden opgepakt, die hij meestal niet kende en die verdacht werden van ernstige misdrijven. Deze mensen werden dan vaak na twee dagen overgeplaatst. [20] Eiser heeft weliswaar verklaard dat dit hem altijd wel wat deed, maar heeft daar klaarblijkelijk nooit aanleiding in gezien om zijn terugtred in gang te zetten.
7.2.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat eiser kan worden gevrijwaard van zijn verantwoordelijkheid. De beroepsgronden die eiser in dit kader heeft aangevoerd slagen niet.
Het terugkeerbesluit en het inreisverbod
8. Eiser betoogt dat het opleggen van een terugkeerbesluit en het uitvaardigen van een inreisverbod, terwijl tegelijkertijd wordt aangenomen dat sprake is van een refoulementrisico, strijdig is met het Unierecht. Eiser verwijst ter onderbouwing naar de arresten van het Hof van Justitie in de zaken M. e.a. [21] en TQ. [22]
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2022 [23] . Uit deze uitspraak volgt dat de handelwijze van de staatssecretaris, waarbij eerst een terugkeerbesluit wordt genomen en een inreisverbod wordt opgelegd, maar de vreemdeling vervolgens niet gedwongen wordt uitgezet omdat dit in strijd is met het beginsel van non-refoulement uit artikel 3 van het EVRM, niet in strijd is met de doelstelling en het nuttig effect van de Terugkeerrichtlijn. De door eiser genoemde arresten zijn door de Afdeling in deze uitspraak betrokken. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen.
9. Eiser voert verder aan dat hij al twee jaar in Nederland verblijft en dat in die tijd geen strafrechtelijke vervolging heeft plaatsgevonden. Eiser stelt dat hij altijd afstand heeft genomen van de door anderen begane gruweldaden. De informatie van de Franse autoriteiten over daar gepleegde misdrijven is volgens eiser onvoldoende om te concluderen dat geen sprake is van een bestendige, positieve gedragsverandering. Hij is in Frankrijk namelijk niet strafrechtelijk veroordeeld, maar is slechts verdachte. Ook in Nederland is eiser nooit voor de strafrechter verschenen.
9.1.
De rechtbank begrijpt dat eiser hiermee bedoelt te betogen dat hij geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. De rechtbank volgt dit betoog echter niet. De staatssecretaris stelt niet ten onrechte dat het aan het aan eiser is om aan te tonen dat hij een positieve gedragsverandering heeft doorgemaakt. Het feit dat eiser ontkent een bijdrage aan 1(F)-misdrijven te hebben gepleegd getuigt daar niet van. Daarbij heeft de staatssecretaris ook de informatie van de Franse autoriteiten over eisers strafrechtelijke antecedenten en de reprimande die eiser in Nederland heeft gekregen voor winkeldiefstal kunnen betrekken. Deze kunnen namelijk als sterke indicaties voor strafbaar gedrag worden aangemerkt, hetgeen in dit verband voldoende is. Dat eiser in Frankrijk en Nederland niet strafrechtelijk is veroordeeld is geen doorslaggevende factor. De beoordeling die de staatssecretaris in dit kader heeft gedaan is in lijn met rechtspraak van de Afdeling. [24] Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
10. Eiser betoogt verder dat het onthouden van een vertrektermijn en het opleggen van een inreisverbod disproportioneel is. Eiser wijst er daarbij op dat hij Nederland niet zal worden uitgezet en dat zijn verblijf hier te lande de facto zal worden gedoogd. Het belang van de Nederlandse Staat is volgens eiser kennelijk niet zo groot dat er werk wordt gemaakt van zijn verwijdering uit Nederland. Zijn eigen belangen wegen zwaarder, aldus eiser. Eiser wijst daarbij op de oorlog tussen Rusland en Oekraïne en het Russische mobilisatiedecreet. Verder stelt eiser dat de aanwezigheid van zijn kinderen in Frankrijk ten onrechte niet in dit kader zijn meegewogen. Eiser betoogt daarbij als eerste dat de staatssecretaris hem op dit punt aanvullend had moeten horen. Eiser voert verder aan dat er maar weinig waarde kan worden toegekend aan de omstandigheid dat hij het grootste deel van zijn leven buiten de Europese Unie heeft gewoond, omdat zijn kinderen op dit moment in Frankrijk wonen. Verder voert eiser aan dat er wel degelijk sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Rusland of elders buiten de Europese Unie uit te oefenen. Tot slot betoogt eiser dat het inreisverbod het voor hem ook onmogelijk maakt om zijn kinderen van buiten de Europese Unie te komen bezoeken, omdat dit inreisverbod aan het verlenen van een visum voor kort verblijf in de weg staat. Om die reden levert het inreisverbod ook strijd op met artikel 8 van het EVRM.
Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat de verwijzing naar het mobilisatiedecreet ten overvloede is, zodat het niet nodig is daar op in te gaan.
10.1.
Met betrekking tot de vertrektermijn stelt de staatssecretaris terecht dat eiser, ondanks dat hij niet kan worden uitgezet, wel degelijk een vertrekplicht heeft. Ook bij een normale vertrektermijn van vier weken zou hij deze plicht hebben en ook in dat geval zou eiser in dezelfde gedoogsituatie terecht komen. Dit betekent dat niet is gebleken van zwaarwegende belangen aan de zijde van eiser om af te zien van het verkorten van de vertrektermijn.
10.2.
Ten aanzien van het inreisverbod stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris de aanwezigheid van eisers kinderen in Frankrijk heeft betrokken in de beoordeling. Op de zitting heeft de staatssecretaris echter erkend dat aan zijn standpunt over de banden met Rusland en het lange verblijf van eiser en zijn kinderen in dat land weinig gewicht toekomt, aangezien eiser in Rusland een reëel risico op ernstige schade loopt en ook zijn kinderen in Frankrijk internationale bescherming genieten. De rechtbank begrijpt hieruit dat de staatssecretaris dit deel van zijn motivering laat vallen. De staatssecretaris erkent dan ook dat sprake is van een objectieve belemmering het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen, maar benadrukt dat hij vooral het gevaar voor de openbare orde en de beperkte mate waarin eiser momenteel invulling geeft aan het gezinsleven met zijn kinderen van doorslaggevend belang acht.
10.3.
De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat de belangen van eiser, gezien de mate waarin eiser invulling geeft aan het gezinsleven met zijn kinderen, minder zwaar wegen dan het belang van de Nederlandse Staat om de openbare orde te beschermen. Eiser heeft ook nu namelijk voornamelijk op afstand contact met zijn kinderen en heeft ze, sinds zijn aankomst in Nederland in november 2020, slechts twee keer fysiek ontmoet. De staatssecretaris had eiser ook niet aanvullend hoeven te horen over zijn gezinsleven. Eiser is tijdens het aanmeldgehoor bevraagd over zijn gezinsleven en ook tijdens het nader gehoor is dit aan de orde geweest. Verder heeft eiser via de correcties en aanvullingen op de gehoren en via de zienswijze nadere informatie in kunnen brengen, wat hij ook heeft gedaan. De staatssecretaris stelt niet ten onrechte dat die informatie geen geheel nieuwe aspecten bevat, waarover hij eiser aanvullend had moeten horen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, voorzitter, en mr. G.A. van der Straaten en mr. R. Ortlep, leden, in aanwezigheid van mr.R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Richtlijn 2008/115/EG.
2.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
3.Het gaat dan om misdrijven tegen de vrede, oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid, ernstige, niet-politieke misdrijven of handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
4.Artikel 1(F) is overgenomen in de artikelen 12, tweede lid, en 17, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn (richtlijn 2011/95/EU).
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3684.
6.Als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder f, van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof.
7.De cursieve teksten in de citaten zijn de door de staatssecretaris gestelde vragen.
8.Rapport nader gehoor, pagina 5.
9.Rapport nader gehoor, pagina 5.
10.Rapport nader gehoor, pagina 6.
11.Rapport aanvullend gehoor 1F, pagina 4.
12.Rapport aanvullend gehoor 1F, pagina 5.
13.Rapport aanvullend gehoor 1F, pagina 13.
14.Rapport aanvullend gehoor 1F, pagina 5.
15.Rapport nader gehoor, pagina 6.
16.Rapport nader gehoor, pagina 18.
17.Rapport aanvullend gehoor 1F, pagina 4.
18.ICTY 7 mei 1997, case no. IT-94-1-T, Duško Tadić, punt 688 e.v.
19.Rapport aanvullend gehoor 1F, pagina p. 21.
20.Rapport nader gehoor, p. 19.
21.HvJEU 24 februari 2021, ECLI:EU:C:2021:127.
22.HvJEU 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:9.
23.ABRvS 14 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:802.
24.ABRvS 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3017, met name punten 9.3 tot en met 9.5.