ECLI:NL:RBDHA:2023:3692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
NL22.18956
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met afwijzing verblijfsvergunning op basis van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Sierra Leoonse, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar Nederlandse partner. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen omdat verzoekster niet voldeed aan het mvv-vereiste. Verzoekster stelde dat zij rechtmatig verblijf had gehad en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet correct was uitgevoerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster een spoedeisend belang had bij haar verzoek, omdat zij niet in Nederland mocht zijn en er risico bestond op uitzetting. De rechter oordeelde dat het bezwaar van verzoekster, met betrekking tot de vrijstelling van het mvv-vereiste en artikel 8 van het EVRM, een redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, waardoor verzoekster niet mocht worden uitgezet totdat op het bezwaar was beslist. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18956

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2022 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel “familie en gezin” afgewezen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 maart 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verzoekster stelt de Sierra Leoonse nationaliteit te hebben. Zij heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend om bij haar Nederlandse partner (referent) te verblijven. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat verzoekster geen mvv [1] heeft. Verweerder vindt niet dat zij in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Zo heeft zij deze aanvraag namelijk niet binnen 2 jaar na afloop van haar vorige verblijfsvergunning (tijdelijke humanitaire gronden in verband met mensenhandel [2] ) ingediend. Verder is volgens verweerder de uitzetting van verzoekster niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [3] , waardoor zij ook daarom niet wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste.
Wat vinden verzoekster en verweerder in de voorzieningenprocedure?
2. Verzoekster erkent dat zij in de twee jaar voor haar aanvraag niet in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning. Toch had verweerder als uitgangspunt kunnen nemen dat zij tot 4 juni 2020 (minder dan twee jaar voor de aanvraag) wel rechtmatig verblijf had en haar op grond daarvan kunnen vrijstellen van het mvv-vereiste. Verzoekster betoogt verder dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in haar nadeel heeft laten uitvallen. Niet of onvoldoende is in de afweging betrokken dat zij verschillende periodes rechtmatig verblijf heeft gehad, dat haar relatie met referent dusdanig is geïntensiveerd dat zij inmiddels verloofd is met referent, dat zij de mvv in een buurland van Sierra Leone zal moeten ophalen en dat zij voldoet aan de overige voorwaarden. Het tegenwerpen van het mvv-vereiste is in haar geval onevenredig. Ook heeft verweerder onvoldoende meegewogen dat referent Nederlands is en het voor hem niet mogelijk is om naar Sierra Leone – een risicogebied – af te reizen. Tot slot vindt verzoekster dat haar geen inreisverbod had mogen worden opgelegd en dat zij in de bezwaarfase gehoord moet worden door verweerder in verband met artikel 8 van het EVRM.
2.1.
Verweerder heeft op de zitting zijn standpunt uiteengezet. Primair vindt verweerder dat geen sprake is van spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, omdat er nog geen concrete handeling is verricht voor de uitzetting van verzoekster. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft en de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet bindt.
Spoedeisend belang
3.1.
De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn standpunt dat geen sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. In het primaire besluit is uiteengezet dat verzoekster geen verblijfsrecht heeft en dat dit betekent dat zij niet in Nederland mag zijn. Dit rechtsgevolg wordt niet opgeschort als verzoekster bezwaar maakt tegen het besluit. Verzoekster heeft daarom de voorzieningenrechter gevraagd de rechtsgevolgen van het primaire besluit gedurende de bezwaarschriftprocedure op te schorten, zodat zij de uitkomst van deze procedure in Nederland mag afwachten. Het is immers onzeker of en wanneer verweerder concrete uitzettingshandelingen gaat verrichten. De omstandigheid dat er op dit moment geen concrete uitzettingshandelingen zijn verricht, leidt niet tot rechtmatig verblijf en doet er niet aan af dat verweerder op elk moment toch over kan gaan tot uitzetting. Dat betekent dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek.
Vrijstellingsgrond 1 – aanvraag binnen twee jaar na vorige verblijfsvergunning
3.2.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan het betoog van verzoekster over de eerste mogelijke vrijstellingsgrond niet slagen. In de wet en het beleid van verweerder [4] is duidelijk bepaald dat een vreemdeling alleen wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste als hij in de twee jaar voor de betreffende aanvraag rechtmatig verblijf had op grond van een verblijfsvergunning, als Unieburger of op grond van het Besluit 1/80 [5] . Geen van die situaties is op verzoekster van toepassing. Op dit punt heeft het bezwaar volgens de voorzieningenrechter dan ook geen redelijke kans van slagen.
Vrijstellingsgrond 2 – artikel 8 van het EVRM
3.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat tussen verzoekster en referent sprake is van familie- en gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Er zal dus een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM moeten plaatsvinden. Verweerder heeft deze belangenafweging in het primaire besluit ook gemaakt.
3.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat het bezwaar van verzoekster, voor zover dat betrekking heeft op vrijstelling van het mvv-vereiste en artikel 8 van het EVRM, een redelijke kans van slagen heeft. Verweerder heeft weliswaar in het primaire besluit alle relevante omstandigheden betrokken, maar verzoekster heeft in bezwaar op nieuwe omstandigheden gewezen die verweerder zal moeten betrekken. Zo zouden verzoekster en referent inmiddels verloofd zijn en op korte termijn willen trouwen. Verweerder is op de zitting pas voor het eerst ingegaan op de door verzoekster in bezwaar ingebrachte punten. De voorzieningenrechter vindt die inbreng onvoldoende om te oordelen dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Daarbij speelt ook mee dat verzoekster heeft aangegeven op een hoorzitting een toelichting te willen geven op de relevante omstandigheden met betrekking tot artikel 8 van het EVRM. Onder verwijzing naar recente jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [6] , acht de voorzieningenrechter het voorstelbaar dat verweerder in deze zaak zal overgaan tot een hoorzitting. Verweerder heeft op de zitting ook aangegeven dat het, gelet op de hierboven genoemde jurisprudentie, mogelijk is dat verzoekster wordt uitgenodigd voor een hoorzitting.
Wat is de conclusie?
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe in die zin dat verweerder wordt verboden verzoekster te (doen) verwijderen totdat op het bezwaar is beslist.
5. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt. Daarnaast veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat verzoekster niet mag worden uitgezet totdat op het bezwaarschrift is beslist;
- draagt verweerder op het griffierecht te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Die vergunning is bij besluit van 5 februari 2020 verleend voor de periode 4 december 2019 tot 4 december 2020, maar later met terugwerkende kracht ingetrokken per 6 december 2019.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Artikel 3.82, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 in samenhang gelezen met paragraaf B1/6.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.