ECLI:NL:RBDHA:2023:3690

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
NL22.19376
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening voor verblijfsvergunning arbeid als zelfstandige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Turkse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel 'arbeid als zelfstandige'. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat verzoeker niet voldeed aan de vereisten, waaronder het ontbreken van een ondernemingsplan. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij de uitkomst van de bezwaarprocedure in Nederland kon afwachten.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 maart 2023 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker een spoedeisend belang had bij zijn verzoek, omdat hij zonder verblijfsrecht in Nederland was en er geen concrete uitzettingsplannen waren. Echter, de voorzieningenrechter volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had, omdat verzoeker niet had voldaan aan de documentatievereisten voor de aanvraag van de verblijfsvergunning.

De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning voldeed en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19376

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2022 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker voor een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 maart 2023 op zitting behandeld. Verzoeker was aanwezig met zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig M. Ermek. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verzoeker heeft de Turkse nationaliteit. Hij heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel “arbeid als zelfstandige”. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Verzoeker komt namelijk alleen maar in aanmerking voor de vergunning als met zijn activiteiten een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. De beoordeling of daarvan sprake is, heeft echter niet plaats kunnen vinden omdat daarvoor een ondernemingsplan nodig is en verzoeker een dergelijk plan niet heeft ingediend.
Wat vinden verzoeker en verweerder in de voorzieningenprocedure?
2. Verzoeker vindt dat zijn aanvraag niet alleen had mogen worden afgewezen vanwege het ontbreken van een ondernemingsplan. Hij heeft bij zijn aanvraag meerdere stukken ingediend die bij een ondernemingsplan ook zouden worden overgelegd. Daarbij komt dat verzoeker nu in bezwaar alsnog een ondernemingsplan heeft overgelegd, waardoor de grondslag van de afwijzing is komen te vervallen. Tot slot betoogt verzoeker dat aan hem ten onrechte een terugkeerbesluit is opgelegd. Er is daarbij onvoldoende rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, met name met het familieleven dat hij hier met zijn gezin uitoefent.
2.1.
Volgens verweerder heeft verzoeker geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening. Verweerder heeft namelijk nog geen concrete uitzettingsplannen.
Daarnaast vindt verweerder dat het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van de aanvraag, ondanks de overlegging in de bezwaarfase van een ondernemingsplan, geen redelijke kans van slagen heeft. Wat verweerder betreft wordt hiermee nog steeds niet geheel aan het documentatievereiste voldaan.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn standpunt dat geen sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. In het primaire besluit is uiteengezet dat verzoeker geen verblijfsrecht heeft en dat dit betekent dat hij niet in Nederland mag zijn. Dit rechtsgevolg wordt niet opgeschort als verzoeker bezwaar maakt tegen het besluit. Verzoeker heeft daarom de voorzieningenrechter gevraagd de rechtsgevolgen van het primaire besluit gedurende de bezwaarschriftprocedure op te schorten, zodat hij de uitkomst van deze procedure in Nederland mag afwachten. Het is immers onzeker of en wanneer verweerder concrete uitzettingshandelingen gaat verrichten. De omstandigheid dat er op dit moment geen concrete uitzettingshandelingen zijn verricht, leidt niet tot rechtmatig verblijf en doet er niet aan af dat verweerder op elk moment toch over kan gaan tot uitzetting. Dat betekent dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek.
5. Verder overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.1.
Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb [1] en artikel 3.102, eerste lid, van het Vb 2000 [2] , moet de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Verder staat in paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 [3] en in bijlage 8aa van het Vv 2000 [4] , welke documenten moeten worden overgelegd bij de aanvraag.
5.2.
Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen, omdat er vanwege het ontbreken van een ondernemingsplan geen beoordeling heeft kunnen plaatsvinden of met de activiteiten van verzoeker een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. Inmiddels heeft verzoeker in bezwaar alsnog een ondernemingsplan ingediend. Met verweerder stelt de voorzieningenrechter vast dat dit plan niet is onderbouwd met objectief verifieerbare stukken. Dit terwijl zowel in de bijlage bij de aanvraag, als in het primaire besluit duidelijk staat vermeld dat een ondernemingsplan hiermee dient te zijn onderbouwd. Ook is hierbij door verweerder vermeld, dat de financiële onderbouwing van het ondernemingsplan dient te zijn gecontroleerd door een externe en onafhankelijke deskundige die daartoe bevoegd is. Het alsnog in bezwaar overgelegde ondernemingsplan voldoet hier allemaal niet aan. Niet gesteld en ook niet gebleken is dat verzoeker nog in de bezwaarfase met de vereiste documenten komt om de aanvraag te completeren, of dat hij daar redelijkerwijs niet aan kan komen. Het bezwaar heeft daarom geen redelijke kans van slagen.
De stelling van verzoeker, dat verweerder hem in de bezwaarfase zou moeten horen, volgt de voorzieningenrechter niet. Het is aan verzoeker zelf om zijn aanvraag te onderbouwen met alle vereiste stukken en verzoeker heeft dit vanaf zijn aanvraag op 1 september 2022 tot op heden nagelaten [5] .
5.3.
Dat verweerder volgens verzoeker onvoldoende rekening zou hebben gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, maakt het voorgaande niet anders.
Voorop staat dat verzoeker niet aan de voorwaarden van de door hem aangevraagde verblijfsvergunning voldoet. Daarnaast is door verweerder in een andere procedure van verzoeker bij besluit van 30 december 2020 aan verzoeker een terugkeerverplichting opgelegd. Of dat al dan niet terecht is geweest, is niet in de huidige procedure aan de orde. Verder heeft verzoeker er zelf voor gekozen om tot op heden niet aan de terugkeerverplichting te voldoen. De consequenties van deze keuze van verzoeker kunnen niet aan verweerder worden tegengeworpen.
5.4.
Wat betreft het door verzoeker op zitting gedane aanvullende verzoek om te bepalen dat hij wordt behandeld als ware hij in het bezit van de gevraagde verblijfsvergunning, oordeelt de voorzieningenrechter als volgt.
Uit de wet- en regelgeving volgt dat verzoeker pas in Nederland mag werken wanneer hij voldoet aan de voorwaarden die voor de door hem gevraagde verblijfsvergunning zijn gesteld. Zoals volgt uit het bovenstaande voldoet verzoeker niet aan die voorwaarden. Dat verzoeker de toetsing van de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning niet heeft afgewacht en ondanks het ontbreken van de vereiste verblijfsvergunning is doorgegaan met het verrichten van arbeid, doet hier niet aan af. Het aanvullende verzoek wijst de voorzieningenrechter daarom af.
Wat is de conclusie?
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Voorschrift Vreemdelingen 2000.
5.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1326, rechtsoverweging 7.