ECLI:NL:RBDHA:2023:3649

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
SGR 20/8097 en 20/8100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor verbouwing kelder tot horecagelegenheid in Leiden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2023, wordt het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen van een kelder tot horecagelegenheid behandeld. De vergunninghouder, eigenaar van het pand aan de Langebrug in Leiden, had een aanvraag ingediend voor de omgevingsvergunning, die op 19 mei 2020 door het college van burgemeester en wethouders was verleend. Eisers, bewoners in de nabijheid van het pand, vreesden dat de horecagelegenheid zou leiden tot geluidsoverlast en parkeerhinder. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid de vergunning had kunnen verlenen, aangezien er geen strijd was met het bestemmingsplan of de Horecavisie Leiden 2016. De rechtbank concludeerde dat de vrees voor een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat niet gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden en de voorwaarden die aan de vergunning waren verbonden. De beroepen van eisers werden ongegrond verklaard, en de rechtbank benadrukte dat de vergunninghouder zich diende te houden aan de geldende geluidsnormen en andere relevante regelgeving. De uitspraak biedt inzicht in de afwegingen die gemaakt worden bij het verlenen van omgevingsvergunningen in een stedelijke context, waarbij belangen van omwonenden en de ontwikkeling van horeca in de binnenstad tegen elkaar worden afgewogen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/8097 en SGR 20/8100
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2023 in de zaken tussen

1.1. [eiser 1] en anderen, uit [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. J.C. Ellerman),

2.[eiser 2] , uit [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. M.L. Santokhi)
hierna samen: eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder
(gemachtigde: mr. E. van Beusekom).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij] B.V., uit [vestigingsplaats] , de vergunninghouder
(gemachtigde: mr. E.C. van Lent).
Inleiding
De vergunninghouder is eigenaar van het pand aan de [adres] [nummer] in Leiden (het pand). De vergunninghouder heeft een aanvraag om het verlenen van een omgevingsvergunning ingediend voor het verbouwen van de kelder van het pand tot horecagelegenheid en opslagruimte. De aanvraag ziet op de activiteiten ‘bouwen’ en ‘gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’.
In het besluit van 19 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend.
In het besluit van 9 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers en de vergunninghouder hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig op 14 februari 2023 op zitting behandeld. Namens eisers zijn [eiser 1] , [A] , [B] , [C] , [D] , [E] en [F] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van mr. [G] . Namens de vergunninghouder zijn [I] en [J] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde.
Beoordeling door de rechtbank
Het geschil
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning. Eisers wonen allen binnen 100 meter van het pand. Ze vrezen dat de voorziene horecagelegenheid onder meer zal leiden tot geluidsoverlast en parkeerhinder. Verder vrezen eisers dat de verlening van deze omgevingsvergunning de opmaat is voor het vergunnen van een grotere horecagelegenheid in het pand.
1.2.
Op de zitting hebben eisers verduidelijkt dat zij geen beroepsgrond aanvoeren tegen de niet-ontvankelijkheidverklaring van een deel van de bezwaarmakers in het bestreden besluit. Verweerder heeft op zitting het betoog over de niet-ontvankelijkheid in beroep van een deel van de eisers ingetrokken.
1.3.
De voor de beoordeling van deze zaak relevante wetten en regels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak die hiervan deel uitmaakt.
Strijd met het bestemmingsplan
2. Eisers betogen dat verweerder niet alle strijdigheden met het bestemmingsplan heeft beoordeeld. Volgens eisers heeft verweerder immers niet onderkend dat het gebruik van de kelder voor horeca ook in strijd is met artikel 24.2.1, aanhef en onder c, van de planregels van het bestemmingsplan “Binnenstad”. Verweerder gaat er ten onrechte vanuit dat in de kelder dezelfde functies zijn toegestaan als op de begane grond. In het geval van horeca is dit expliciet uitgezonderd.
2.1.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Binnenstad” (het bestemmingsplan). Vast staat dat de aangevraagde horecagelegenheid in strijd is met de geldende bestemming ‘Centrum’, omdat het perceel niet de aanduiding ‘horeca van categorie 3’ heeft. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de horecagelegenheid ook in strijd is met artikel 24.2.1, aanhef en onder c, van de planregels. Op grond van dit artikel mag een hoofdgebouw worden voorzien van een kelder mits de functie van de kelder dezelfde is als de functie op de begane grond. Dit vereiste geldt volgens deze planregel echter niet voor horeca. Dit betekent dat dit artikel niet in de weg staat aan het gebruik van de kelder ten behoeve van horeca ook al is dit een andere functie dan op de begane grond. Het betoog slaagt niet.
Horecavisie 2016
3. Eisers voeren aan dat de aangevraagde horecagelegenheid in strijd is met het beleid in de Ruimtelijk-economische horecavisie Leiden van 11 februari 2016 (de Horecavisie 2016). Zo past de schaal van de horecagelegenheid niet in de directe omgeving en is er nog geen exploitant, waardoor het plan onvoldoende concreet is en niet op korte termijn zal worden gerealiseerd. Bovendien is in de vergunning niet vastgelegd dat de horecagelegenheid tot het luxe segment behoort.
3.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van strijd met het beleid in de Horecavisie 2016. Volgens de Horecavisie 2016 is het pand gelegen in het sfeergebied ‘Zwerfmilieu’, het horecagebied ‘Pieterskerk e.o.’ en de horecastraat Langebrug. In dit gebied zijn kwantitatief nog mogelijkheden om een nieuw restaurant te vestigen. Voor wat betreft de kwalitatieve component heeft verweerder gekeken naar het ‘DNA van het gebied’ en of de beoogde horeca passend is binnen het betreffende gebied. De beoogde omvang sluit aan bij een aantal andere restaurants in het zwerfmilieu. De aanvraag ziet ook op het open zijn in de middag, wat in dit gebied wenselijk is. De kwantitatieve en kwalitatieve componenten uit de Horecavisie 2016 verzetten zich niet tegen de aanvraag, aldus verweerder.
3.2.
In de Horecavisie 2016 staat dat voor het horecagebied Pieterskerk e.o. uitbreiding van het restaurantaanbod voor horeca van categorie 3 wenselijk is, bij voorkeur in het luxe segment. Verder staat in de Horecavisie 2016 dat aanvragen voor een omgevingsvergunning alleen gehonoreerd worden indien de horecaontwikkeling voldoende concreet is en het aannemelijk is dat deze op korte termijn door een exploitant wordt gerealiseerd.
3.3.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van strijd met de Horecavisie 2016. Verweerder stelt zich in dit verband terecht op het standpunt dat de Horecavisie 2016 ruimte biedt voor een extra horecagelegenheid in dit gebied. Verweerder heeft verder deugdelijk gemotiveerd dat de horecagelegenheid past binnen het gebied. Dat in de verleende vergunning niet is vastgelegd dat in het pand een restaurant in het luxe segment komt, betekent ook niet dat sprake is van strijd met het beleid. De Horecavisie 2016 bevat op dit punt geen verplichting, maar spreekt slechts een voorkeur uit voor een restaurant in het luxe segment. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de horecaontwikkeling onvoldoende concreet is, dan wel dat het niet aannemelijk is dat deze op korte termijn wordt gerealiseerd. Weliswaar is er op dit moment nog geen exploitant maar de vergunninghouder heeft op de zitting toegelicht dat dit komt omdat ervoor is gekozen de uitspraak van de rechtbank af te wachten voordat met de verbouwing wordt begonnen. Het betoog slaagt niet.
Horecavisie 2020
4. Eisers betogen verder dat de Ruimtelijke economische visie Leiden 2020-2026 (de Horecavisie 2020) onvoldoende in de overwegingen bij de besluitvorming is betrokken. Weliswaar was de Horecavisie 2020 destijds een concept, maar inmiddels is die definitief vastgesteld. Eisers vrezen dat het met de uitbreidingsmogelijkheden uit de Horecavisie 2020 alsnog mogelijk wordt gemaakt om een nog grotere horecaonderneming te vestigen in het pand. In de Horecavisie 2020 staat immers dat de gemeente bereid is mee te werken aan een verplaatsing van de ingang van de aangevraagde horecagelegenheid van de Langebrug naar de Breestraat. De horecagelegenheid zou zich hiermee van het Pieterskwartier naar het gebied Aalmarkt en omgeving verplaatsen. Volgens eisers biedt de Horecavisie 2020 de ruimte om in het gebied Aalmarkt een grotere omvang voor de aangevraagde horecagelegenheid te vergunnen.
4.1.
De rechtbank overweegt dat ten tijde van het bestreden besluit de Horecavisie 2020 nog niet in werking was. Verweerder is verplicht de aanvraag te beoordelen aan het beleid zoals dat geldt ten tijde van het bestreden besluit. Verweerder heeft de aanvraag dan ook terecht beoordeeld aan de Horecavisie 2016. Het betoog van eisers dat verweerder niet heeft beoordeeld of de aanvraag in overeenstemming is met de Horecavisie 2020 kan daarom niet slagen. De rechtbank overweegt verder dat de omstandigheid dat de Horecavisie 2020 niet in de weg zou staan aan een uitbereiding van de aangevraagde horecagelegenheid geen reden biedt om het bestreden besluit te vernietigen. Een dergelijke uitbereiding is niet aangevraagd en ligt in deze procedure dan ook niet ter beoordeling voor. Op de zitting heeft de vergunninghouder bovendien toegelicht dat er geen uitbreidingsplannen zijn. Mochten die plannen er in de toekomst wel zijn, dan dient daarvoor een nieuwe aanvraag te worden ingediend. Verweerder zal eerst in dat kader kunnen beoordelen of een uitbereiding van de horecagelegenheid in het pand in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Eisers kunnen op dat moment hun bezwaren tegen een grotere horecagelegenheid naar voren brengen en die kunnen dan beoordeeld worden. Dat een grotere horecagelegenheid past binnen de Horecavisie 2020 betekent ten slotte niet zonder meer dat een dergelijke omgevingsvergunning kan worden verleend. Het betoog slaagt niet.
Horeca van categorie 1
5. Eisers voeren aan dat het bestemmingsplan behalve detailhandel ook horeca van categorie 1 toelaat, een vorm van horeca die gelet op de openingstijden goed aansluit bij de winkels en weinig hinder zal veroorzaken voor omwonenden. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom de exploitatiemogelijkheden van de vergunninghouder binnen het bestemmingsplan niet voldoende zijn.
5.1.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat verweerder moet beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor een project, zoals daarvoor vergunning is aangevraagd. [1] In dit geval heeft vergunninghouder een aanvraag gedaan voor horeca van categorie 3, zodat verweerder terecht heeft beoordeeld of dat aanvaardbaar is in het pand. Het betoog slaagt niet.
Aspecten woon- en leefklimaat
Verkeer en parkeren
6. Eisers vrezen voor overlast vanwege de verkeersaantrekkende werking van de horecagelegenheid. De Langebrug is een straat waar nu al sprake is van teveel verkeer en dit zal door de horecagelegenheid alleen maar toenemen. Eisers voeren aan dat verweerder er ten onrechte van uitgaat dat bezoekers zullen parkeren in de openbare parkeergarages in de omgeving. Volgens eisers is niet onderzocht of er voldoende parkeergelegenheid is in die parkeergarages. Bovendien liggen de openbare parkeergarages op een grotere loopafstand van de horecagelegenheid dan de acceptabele loopafstanden van 100 tot 600 meter voor de functie “ontspanning” die de CROW hanteert. Alleen Parkeergarage Breestraat valt met een loopafstand van 600 meter binnen die acceptabele loopafstand. Omdat er in de directe omgeving van de horecagelegenheid onvoldoende parkeerplekken zijn, verwachten eisers overlast van auto’s die zoeken naar een parkeerplek. Bovendien vrezen eisers dat bezoekers die met de fiets komen voor overlast zullen zorgen omdat er onvoldoende fietsparkeerplaatsen zijn. Op dit moment is er al sprake van grote overlast vanwege geparkeerde fietsen in de omgeving.
6.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aangevraagde horecagelegenheid niet zal leiden tot verkeers- en parkeeroverlast bij de woningen van eisers. Volgens verweerder is het niet mogelijk om bij het pand inpandig parkeerplaatsen te realiseren en is het niet wenselijk om extra parkeerplekken in de openbare ruimte realiseren. De gemeente streeft immers naar een autovrije/luwe binnenstad. Verweerder heeft daarom met toepassing van artikel 21, onder c, van de planregels afgeweken van de verplichting om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Dit is mogelijk op grond van artikel 4, aanhef en onder a1, van de Beleidsregels parkeernormen Leiden van 19 mei 2015 (de Beleidsregels parkeren), omdat volgens verweerder in de zone ‘binnenstad’ in voldoende mate parkeerruimte beschikbaar is in openbare parkeergarages. Verweerder verwacht om die reden niet dat er veel bezoekers met de auto door de Langebrug zullen rijden en ziet daarom niet dat dit tot onevenredig veel overlast zal leiden. Voor het parkeren van fietsen worden inpandig 23 parkeerplaatsen gerealiseerd. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat geen sprake zal zijn van overlast wegens het parkeren van fietsen in de omgeving door bezoekers van de horecagelegenheid.
6.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor de voorziene horecagelegenheid een parkeereis van 50 parkeerplekken geldt. De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat artikel 21, onder c, van de planregels de mogelijkheid biedt om af te wijken van het vereiste dat deze parkeerplekken op eigen terrein moeten worden gerealiseerd. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd dat parkeren op eigen terrein in dit geval vanwege bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit. Het pand heeft geen mogelijkheden om parkeerplaatsen inpandig te realiseren. Verweerder streeft er bovendien naar de omgeving autovrij/luw te maken, terwijl het realiseren van parkeerplaatsen juist zorgt voor extra verkeer in de omgeving.
6.2.1.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat is voldaan aan de aanvullende vereisten uit de Beleidsregels parkeren om te kunnen afwijken van de verplichting tot het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein. In artikel 4, aanhef en onder a1, staat dat afwijking mogelijk is als in de zone ‘binnenstad’ voldoende parkeerruimte beschikbaar is. Verweerder heeft erop gewezen dat in deze zone verschillende openbare parkeergarages zijn waar de bezoekers van de voorziene horecagelegenheid kunnen parkeren. Verweerder heeft gewezen op de parkeergarage Breestraat (340 parkeerplaatsen op 7 minuten loopafstand), de parkeergarage Garenmarkt (425 parkeerplaatsen op 7 minuten loopafstand) en overige garages in de binnenstad. Verder kan gebruik worden gemaakt van het parkeerterrein aan de Haagweg met 750 parkeerplaatsen, waarna bezoekers gratis met een bus naar de binnenstad worden gebracht. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de genoemde parkeergarages op de piekmomenten niet vol zitten en nog voldoende restcapaciteit hebben om te voldoen aan de parkeereis van 50 parkeerplaatsen van de voorziene horecagelegenheid. Gelet op het grote aantal parkeerplaatsen in de genoemde parkeergarages ziet de rechtbank geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de voorziene horecagelegenheid beschikbaar is. Dat een deel van de parkeergarages niet binnen 600 meter loopafstand van de horecagelegenheid gelegen zijn, leidt niet tot een ander oordeel omdat artikel 4, aanhef en onder a1, van de Beleidsregels parkeren deze eis niet stelt.
6.2.2.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene horecagelegenheid niet zal leiden tot onevenredige overlast vanwege de verkeersaantrekkende werking. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat de bezoekers gebruik zullen maken van de parkeergarages in de omgeving, aangezien in de buurt van de horecagelegenheid geen parkeerplaatsen worden gerealiseerd en de tarieven van parkeren op straat hoger zijn dan in de parkeergarages. Verweerder heeft verder van belang kunnen achten dat de gemeente bezig is om de binnenstad autovrij/luw te maken en dat verkeersmaatregelen worden genomen die ervoor zullen zorgen dat de omgeving minder goed met de auto bereikbaar is. Eisers stellen weliswaar terecht dat niet uitgesloten is dat bezoekers desondanks zullen proberen de voorziene horecagelegenheid met de auto te bereiken, maar de rechtbank ziet geen aanleiding voor de veronderstelling dat dit zal gaan om een zodanig groot deel van de bezoekers dat dit tot onevenredige verkeersoverlast zal leiden.
6.2.3.
Wat betreft het fietsparkeren volgt uit de aanvraag dat er 23 fietsparkeerplaatsen inpandig worden gerealiseerd. Dat eisers op dit moment overlast ervaren van de fietsen die worden geparkeerd, is geen aspect waar verweerder rekening mee had hoeven houden bij het verlenen van de omgevingsvergunning. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [2] , moet bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Verweerder heeft zich verder op het standpunt mogen stellen dat niet volledig voorkomen kan worden dat bezoekers hun fietsen niet in de inpandige fietsenstallen zullen parkeren, maar dat niet aannemelijk is dat dit zal leiden tot onevenredige overlast.
Geluidsoverlast
7. Eisers vrezen dat de voorziene horecagelegenheid zal leiden tot onaanvaardbare geluidshinder, zowel van geluid afkomstig van de horecagelegenheid zelf als van geluidsoverlast van vertrekkende en arriverende bezoekers en van bezoekers die buiten roken. Verweerder is er ten onrechte van uitgegaan dat er hooguit 70 bezoekers zullen zijn. Dit is niet als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden waardoor het mogelijk is dat er meer bezoekers aanwezig zullen zijn. Weliswaar is er sprake van een zitgedeelte van 150 m2, maar verweerder heeft niet onderkend dat het zitgedeelte zonder vergunning kan worden uitgebreid. Indien er gewerkt wordt in shifts is er sprake van mogelijk meer dan 900 klanten verdeeld over een dag. Volgens eisers is bovendien niet voldaan aan de voorgeschreven richtafstand uit het Rapport milieuzonering nieuwe stijl van de Vereniging Nederlandse Gemeenten van mei 2019 (de VNG-brochure). Ten slotte heeft verweerder ten onrechte niet als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden dat de horecagelegenheid om 23:00 uur gesloten moet zijn.
7.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de voorziene horecagelegenheid is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten. In de aanvraag van vergunninghouder staat dat een verblijfsoppervlakte voor de horecagelegenheid van 145 m² is aangevraagd en dat heeft verweerder ook vergund. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat een verblijfsoppervlakte van 145 m² ruimte biedt aan maximaal ongeveer 70 bezoekers tegelijkertijd. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat het verblijfsgedeelte vergunningvrij kan worden vergroot. Een groter verblijfsgedeelte is op grond van de verleende omgevingsvergunning niet toegestaan, past ook niet in het bestemmingsplan en zal daarom moeten worden vergund. Dat er in de voorziene horecagelegenheid in shifts zal worden gewerkt zou tot de mogelijkheden kunnen behoren, maar dan geldt nog steeds dat er maximaal 70 bezoekers tegelijk aanwezig kunnen zijn, zodat de maximale geluidsproductie niet toeneemt. In het bedrijfsplan, dat onderdeel uitmaakt van de verleende omgevingsvergunning, staat verder dat de horecagelegenheid open zal zijn tot 23:00 uur. Op grond van artikel 2:29, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Leiden (de APV) geldt in aanvulling hierop een sluitingstijd voor dit soort horecagelegenheden van 24:00 uur. Verweerder heeft daarom in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om ook nog een voorschrift in de omgevingsvergunning op te nemen ten aanzien van de sluitingstijd.
7.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich verder terecht op het standpunt heeft gesteld dat de voorziene horecagelegenheid en de woningen van eisers liggen in een gebied met functiemenging in de zin van de VNG-brochure. Er is namelijk sprake van een centrumstedelijk gebied in de binnenstad van Leiden waar naast de functie wonen in de directe omgeving onder meer ook horeca, detailhandel, kantoren en maatschappelijke functies aanwezig zijn. Dit betekent dat voor de voorziene horecagelegenheid op grond van de VNG-brochure geen richtafstand geldt, maar dat de toelaatbaarheid word beoordeeld aan de hand van de milieucategorie. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat een restaurant volgens de VNG-brochure valt binnen milieucategorie A en dat dat betekent dat dit een activiteit is die aanpandig aan woningen kan worden uitgevoerd. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de voorziene horecagelegenheid volgens de VNG-brochure toelaatbaar is in het pand en dat in zoverre wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de horecagelegenheid zal moeten voldoen aan de geluidsnormen die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Indien daar niet aan wordt voldaan, zal daarop gehandhaafd kunnen worden. Ook in dat opzicht ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de voorziene horecagelegenheid niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en zal leiden tot onaanvaardbare hinder.
7.3.
De rechtbank begrijpt dat eisers zich zorgen maken over overlast vanwege vertrekkende en arriverende bezoekers en bezoekers die buiten staan te roken. Het is ook niet uitgesloten dat omwonenden hier wel eens last van kunnen hebben, het is immers een gegeven dat bij een horecagelegenheid soms ook sprake kan zijn van luidruchtige bezoekers. Verweerder heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze overlast niet zodanig zal zijn dat dit leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor eisers. Verweerder heeft in dit verband van belang kunnen achten dat het maximaal aantal bezoekers van ongeveer 70 tegelijk niet zodanig groot is dat gevreesd moet worden voor grootschalige overlast. Verweerder heeft ook van belang kunnen achten dat volgens het bedrijfsplan de horecagelegenheid om 23:00 uur zal sluiten, zodat geen sprake zal zijn van vertrekkende en arriverende bezoekers tot diep in de nacht. Gelet op de ligging van de woningen in de binnenstad van Leiden moet een zekere mate van (geluids)hinder ook worden geaccepteerd; het gaat immers om een gebied dat ook wordt gebruikt voor uitgaan.
Ten slotte heeft de vergunninghouder op de zitting aangegeven dat erop gelet zal worden dat geen overlast ontstaat en dat de bereidheid bestaat om daarover met omwonenden afspraken te maken. Vergunninghouder heeft daarbij toegelicht dat hij woningen verhuurt in de verdiepingen van het pand, zodat het ook in het belang is van zijn huurders om ervoor te zorgen dat geen overlast van de bezoekers van de horecagelegenheid ontstaat.
Laden en lossen
8. Eisers voeren verder aan dat in de omgevingsvergunning onvoldoende is geborgd dat de bevoorrading via de Breestraat zal gebeuren. Niet is gebleken dat er in de omgevingsvergunning rekening mee is gehouden dat buiten de venstertijden ook bevoorrading via de Langebrug kan plaatsvinden. Onduidelijk is of na 11:00 uur laden en lossen in de Langebrug is toegestaan.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat aan de omgevingsvergunning een voorschrift is verbonden waarin staat dat het laden en lossen dient te gebeuren vanaf de Breestraat tot 11:00 uur in de ochtend. Anders dan eisers betogen is hiermee geborgd dat laden en lossen gebeurt vanaf de Breestraat en dat dit niet mag na 11:00 uur. Voor zover eisers vrezen dat dit voorschrift niet zal worden nageleefd, geldt dat dit een kwestie van handhaving betreft. Het betoog slaagt niet.
Interne adviezen
9. Eisers betogen dat kennelijk sprake is van meerdere interne adviezen die ten grondslag hebben gelegen aan de besluitvorming. Eisers willen daar inzage in hebben, mede ter bepaling van wat er is geadviseerd en of dit ook is meegenomen in de besluitvorming. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat verweerder verplicht is om de betreffende adviezen ter inzage te leggen. [3]
9.1.
In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat verweerder intern advies heeft gevraagd bij de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling. In dat advies is vermeld dat wordt geadviseerd om akkoord te gaan met het verlenen van de omgevingsvergunning. De overwegingen die de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling daaraan ten grondslag heeft gelegd, heeft verweerder overgenomen in de verleende omgevingsvergunning. Nu de overwegingen uit het advies van de afdeling Ruimtelijk Ontwikkeling van verweerder zijn opgenomen in de verleende omgevingsvergunning, is de rechtbank van oordeel dat eisers inzage hebben gehad in dit advies. Deze grond slaagt niet.
Conclusie
10. De conclusie van het voorgaande is dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning te verlenen.
11. De beroepen zijn ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Bestemmingsplan Binnenstad
Artikel 4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor centrumdoeleinden. Onder deze bestemming zijn toegestaan:
a. detailhandel;
b. ondergeschikte horeca van categorie 1;
(…)
j. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1' tevens bestemd voor horecabedrijven van categorie 1;
k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca 1*' tevens bestemd voor horecabedrijven van categorie 1*;
l. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2' tevens bestemd voor horecabedrijven van categorie 2;
m. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 3' tevens bestemd voor horecabedrijven van categorie 3;
n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca 3*' tevens bestemd voor horecabedrijven van categorie 3*;
o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - ondergrondse horeca 3*' tevens bestemd voor een horecabedrijf van categorie 3* in de bestaande ondergrondse werfkelders;
(…)
Artikel 24.2.1 Bouwregels
Ieder hoofdgebouw mag voorzien worden van een kelder met dien verstande dat:
a. ten hoogste één bouwlaag (ondergronds) mag worden toegevoegd;
b. kelders mogen uitsluitend binnen de bebouwingsgrenzen worden gebouwd;
c. de functie van de kelder is gelijk aan de functies, die zijn toegestaan op de begane grond, met uitzondering van horeca, zoals gedefinieerd in artikel 1.48;
d. geen parkeerkelders mogen worden gebouwd, tenzij in de planregels van Hoofdstuk 2 anders bepaald is.
Artikel 21 Voorwaardelijke verplichting parkeren en laden/lossen
a. Het gebruik op grond van de regels van dit bestemmingsplan is slechts toegestaan als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid en voldoende ruimte voor laden en lossen op eigen terrein;
b. Bij het bepalen of voldoende ruimte is aangebracht voor het parkeren van auto's en laden en lossen wordt gebruik gemaakt van de meest recente gemeentelijke beleidsregels met betrekking tot parkeren;
c. Bij een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid a en b indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, er een bijzonder gemeentelijk belang mee is gemoeid of op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien;
Beleidsregels parkeernormen Leiden van 19 mei 2015
Artikel 1
Indien een ruimtelijke activiteit daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het terrein waar die activiteit plaatsvindt of dat bij die activiteit behoort. De vereiste ruimte heeft alleen betrekking op een nieuw ontstane parkeerbehoefte.
Artikel 4, aanhef en onder a1
Het bevoegd gezag kan geheel of gedeeltelijk afwijken van wat bepaald is in artikel 1:
a1. als voor ruimtelijke activiteiten, niet zijnde woningen, in de zone ‘binnenstad’ in voldoende mate parkeerruimte beschikbaar is in die zone ‘binnenstad’.
Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag
Artikel 2:29, eerste lid
Het is de ondernemer of de leidinggevende verboden een horeca-inrichting, die behoort tot categorie 1, voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 23.00 uur en 07.00 uur, tenzij sprake is van een situatie als bedoeld in lid 3.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:796, r.o. 3.1.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1574.
3.De uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:874, r.o. 5.3.