ECLI:NL:RBDHA:2023:3625

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
NL23.4208
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod voor Algerijnse eiser wegens kennelijk ongegronde verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, afkomstig uit Algerije, zijn asielaanvraag had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en een inreisverbod van twee jaar opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser tegenstrijdige en summiere verklaringen heeft afgelegd over zijn ontvoering en mishandeling door een terroristische organisatie, alsook over zijn criminele verleden in Algerije. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting achterwege gelaten, omdat beide partijen schriftelijk hadden aangegeven geen gebruik te willen maken van hun recht om ter zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de motivering van de staatssecretaris in stand kan blijven. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Algerije. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag en het inreisverbod rechtmatig zijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4208

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L. Rossingh).

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast is aan hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder zaaknummer NL23.4209.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, nu partijen schriftelijk hebben aangegeven geen gebruik te willen maken van hun recht om ter zitting te worden gehoord.
De rechtbank heeft het onderzoek op 9 maart 2023 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerders motivering van het bestreden besluit in stand blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Eiser is afkomstig uit Algerije en heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in 2022 door een terroristische organisatie is ontvoerd, vastgehouden en mishandeld. Eiser heeft verklaard dat hij is ontsnapt, naar de rijkspolitie is geweest en het land is ontvlucht. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij in 2022 bij verstek is veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf wegens drugsbezit/-handel, maar dat hij onder de radar is gebleven tot zijn vertrek uit Algerije.
1.3.
Verweerder heeft in het voornemen de volgende relevante elementen aangemerkt:
  • Eiser heeft verklaard dat hij [naam] is, geboren op [datum] te Constantine, Algerije. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft;
  • Eiser heeft verklaard dat hij in februari/maart 2022 door een terroristische organisatie is ontvoerd en zeven tot tien dagen is vastgehouden. Gedurende deze periode is betrokkene mishandeld. Uiteindelijk is betrokkene ontsnapt en naar een politiebureau van de Rijkspolitie in Jijel gegaan;
  • Eiser heeft verklaard dat hij bij verstek is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar voor drugsbezit/-handel.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig, maar de overige elementen niet.
1.4.
Eiser heeft zijn zienswijze ingebracht.
Bestreden besluit en gronden beroep
2. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod uitgevaardigd. Daartoe stelt verweerder dat eiser tegenstrijdige, summiere en valse verklaringen heeft afgelegd. Verweerder heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30b, eerste lid, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarnaast stelt verweerder dat het gedrag van eiser, sinds de binnenkomst in Nederland, doet twijfelen aan de gestelde noodzaak voor internationale bescherming. In dit verband heeft verweerder gesteld dat eiser op 25 augustus 2022 niet heeft meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit, dat hij winkeldiefstallen heeft gepleegd en dat hij op 31 januari 2023 niet is verschenen voor zijn nader gehoor.
3. Eiser is het hier niet mee eens. In beroep heeft hij verzocht om zijn zienswijze als integraal onderdeel van het beroep te beschouwen. Verder heeft eiser aangevoerd dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom zijn gedrag afdoet aan de geloofwaardigheid van de vrees bij terugkeer. Ook stelt eiser dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij geen documenten heeft overgelegd, omdat hij bij zijn vertrek niet het belang van bewijs heeft gerealiseerd en de tijd heeft gebruikt om te herstellen. Tot slot stelt eiser dat de vele, door verweerder gestelde omissies te wijten zijn aan ernstige psychische problematiek.
Oordeel rechtbank
4.1.
De rechtbank beschouwt alle dossierstukken als integraal onderdeel van de beroepsprocedure. Het herhalen van of verwijzen naar de zienswijze is niet vereist. Bovendien kan de verwijzing, zonder nadere toelichting op welke punten de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is, niet leiden tot vernietiging van het besluit. [1]
4.2.
De rechtbank constateert dat eiser niet heeft betwist dat hij op 25 augustus 2022 niet heeft meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. Evenmin heeft eiser betwist dat hij niet is verschenen voor zijn nader gehoor op 31 januari 2023 en in Nederland is veroordeeld voor het plegen van winkeldiefstallen. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder niet ten onrechte dat deze omstandigheden doen twijfelen aan de door eiser gestelde noodzaak voor internationale bescherming. De rechtbank acht de enkele stelling dat verweerder dit niet heeft gemotiveerd onvoldoende. Verweerder heeft gesteld dat van iemand die stelt internationale bescherming te zoeken, in redelijkheid verwacht mag worden dat hij meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit, geen misdrijven hier ten lande pleegt en op de afspraken in zijn asielprocedure verschijnt. Eiser heeft de motivering niet inhoudelijk betwist. Daartoe acht de rechtbank de enkele stelling dat zijn gedrag niet kan afdoen aan de geloofwaardigheid van de gestelde vrees, onvoldoende. [2]
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser tegenstrijdige, summiere en valse verklaringen heeft afgelegd, waardoor verweerder eisers verklaringen dat hij is ontvoerd en mishandeld door een terroristische organisatie, dan wel is veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf, niet geloofwaardig heeft kunnen achten. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over zijn ontvoering, nu eiser enerzijds heeft verklaard dat hij een klap op zijn hoofd heeft gekregen toen hij op een bouwplaats stond om te werken waarbij tien andere mensen aanwezig waren, maar anderzijds heeft verklaard dat hij een klap heeft gekregen toen hij onderweg was naar zijn werk en dat hij alleen was (blz. 9 van het nader gehoor). Verweerder heeft verder terecht gesteld dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over wanneer de ontvoering heeft plaatsgevonden. Eiser heeft verklaard dat hij in Algerije in februari, maart of april 2022 is ontvoerd, dat hij zeven tot tien dagen is vastgehouden, is ontsnapt en veertig dagen in het ziekenhuis heeft gelegen en daarna drie weken thuis is gebleven om te herstellen en vervolgens is gevlucht (blz. 10, 11, 15 en 16 van het nader gehoor). Anderzijds heeft eiser verklaard dat hij op 4 of 5 december 2021 is vertrokken uit zijn woonplaats, dat hij op 14 december 2021 is vertrokken uit Algerije, dat hij op 21 of 22 december 2021 is aangekomen in Italië (blz. 5 van het aanmeldgehoor) en dat hij tot zijn vertrek niet veel deed, rondjes liep en soms wat sportte (blz. 10 van het aanmeldgehoor). Ook heeft eiser verklaard dat hij van januari 2022 tot september 2022 (illegaal) in Frankrijk verbleef en heeft gewerkt (blz. 14 van het aanmeldgehoor), maar dat hij er geen asiel heeft aangevraagd omdat het racisme hoogtij viert (blz. 4 van het nader gehoor).
4.4.
Verder heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij valse verklaringen heeft afgelegd over zijn criminele incidenten. Hiernaar gevraagd heeft eiser dit verzwegen in het verhoor op 14 december 2022, in het aanmeldgehoor en de antecentenverklaring van 1 januari 2023. Ook heeft verweerder terecht gesteld dat eiser ongerijmde verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot de verdenking, dan wel veroordeling voor drugshandel. Eiser heeft enerzijds verklaard dat hij onder de radar is gebleven tot zijn vertrek uit Algerije (blz. 7 van het nader gehoor), terwijl eiser ook heeft verklaard dat hij na zijn ontvoering en ontsnapping in 2022, ongeveer twee maand voor zijn vertrek, naar de rijkspolitie is gegaan (blz. 13 van het nader gehoor). De rechtbank volgt eiser niet in de enkele stelling dat omissies te wijten zijn aan ernstige psychische problematiek. Aan eiser zijn immers tegenstrijdigheden en valse verklaringen tegengeworpen en geen omissies. Bovendien heeft eiser de gestelde psychische problematiek geenszins onderbouwd.
4.5.
Tot slot heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij zijn asielrelaas, bijvoorbeeld de opname in het ziekenhuis en de gestelde veroordeling tot een gevangenisstraf, niet met documenten heeft onderbouwd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit de verklaringen van eiser blijkt dat zijn familie in Algerije over documenten in dit verband zouden beschikken (blz. 18 en 19 van het nader gehoor). De rechtbank volgt eiser, gelet op zijn tegenstrijdige verklaringen over de periode van zijn vertrek, niet in de enkele stelling dat hij voor zijn vertrek niet het belang van bewijs heeft gerealiseerd en de tijd heeft gebruikt voor herstel. Bovendien laat de stelling onverlet dat eiser tot op heden geen documenten ter onderbouwing heeft overgelegd.
Conclusie en gevolgen
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geoordeeld dat in geval van eiser geen sprake is van vluchtelingschap dan wel een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Algerije. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft aan eiser een inreisverbod kunnen opleggen.
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. Hij krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraak van de ABRvS van 7 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1028.
2.Vgl. naar analogie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), van 12 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1048, ro. 1 – het niet verzoeken om internationale bescherming in andere Europese lidstaten.