ECLI:NL:RBDHA:2023:3613

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
NL23.4156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel door te late indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling is genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat het te laat is ingediend. Eiser had op 19 januari 2023 een besluit ontvangen waarin werd gesteld dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft pas op 3 februari 2023 beroep ingesteld, wat buiten de wettelijke termijn viel. De rechtbank heeft overwogen dat de bekendmaking van het besluit op de juiste wijze heeft plaatsgevonden en dat de gemachtigde van eiser niet heeft aangetoond dat het besluit niet tijdig was ontvangen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen verschoonbare redenen zijn voor de te late indiening van het beroep, en heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4156

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.4157 (de voorlopige voorziening), op 14 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn zonder kennisgeving niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid beroep
2. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het door eiser ingediende beroepschrift ontvankelijk is. In dat verband dient te worden beoordeeld of eiser tijdig beroep heeft ingesteld. Van belang daarbij is of het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
3. Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 69, tweede lid, van de Vw een termijn van één week. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In paragraaf C1/2.13 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), zoals die luidde ten tijde van het bestreden besluit, is bepaald dat de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) de beschikking in beginsel aan de gemachtigde van de vreemdeling zendt. Als van de vreemdeling geen gemachtigde bekend is, wordt de beschikking aan de vreemdeling uitgereikt.
4. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser pas op 3 februari 2023 beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 19 januari 2023. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 10 februari 2013 daarom verzocht aan te geven waarom het beroep na afloop van de termijn is ingediend. De gemachtigde van eiser heeft in reactie laten weten dat de beschikking van 19 januari 2023 niet aan eiser in persoon is uitgereikt dan wel toegezonden. De beschikking is niet op de juiste wijze aan hem bekendgemaakt, zodat deze niet in werking is getreden. Navraag leerde bovendien dat de beschikking enkel per fax naar het kantoor van de gemachtigde is verzonden. De beschikking is echter niet per fax op het kantoor van gemachtigde aangekomen. Eerst op 3 februari 2023 heeft de gemachtigde van de regievoerder van DT&V van het AZC Delfzijl via de email de beschikking ontvangen waarna zij onmiddellijk het beroep heeft ingesteld. Verweerder dient bewijs te leveren waaruit blijkt dat de gemachtigde de beschikking daadwerkelijk heeft ontvangen op 19 januari 2023, aldus de gemachtigde van eiser.
6. Niet in geschil is dat de gemachtigde van eiser voorafgaand aan het bestreden besluit bij verweerder bekend was. Dit betekent dat de datum van de toezending van het bestreden besluit aan de gemachtigde van eiser bepalend is voor de aanvang van de beroepstermijn.
7. De rechtbank is van oordeel dat uit de in het dossier bevindende faxbevestiging blijkt dat verweerder op 19 januari 2023 om 13:22 uur een faxbericht aan de gemachtigde van eiser heeft gestuurd van 5 pagina’s met het bestreden besluit. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat het bestreden besluit op 19 januari 2023 aan de gemachtigde is verzonden en ook door de gemachtigde moet zijn ontvangen. Het ligt dan volgens vaste jurisprudentie op de weg van de geadresseerde om dat vermoeden te ontzenuwen. De enkele stelling van de gemachtigde van eiser dat zij de fax niet heeft ontvangen op 19 januari 2023 - maar eerst op 3 februari 2023 - zonder dat zij ter staving van die stelling bijvoorbeeld een overzicht van de op die dag ontvangen faxberichten heeft overgelegd, kan niet worden aangemerkt als een niet ongeloofwaardige ontkenning van ontvangst.
8. De rechtbank oordeelt daarom dat het bestreden besluit op 19 januari 2023 bekend is gemaakt, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 26 januari 2023. Eiser heeft op 3 februari 2023 digitaal beroep ingesteld. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend. Eiser heeft geen verschoonbare redenen voor het niet (tijdig) indienen van het beroep aangevoerd. Daarom bestaat er naar het oordeel van de rechtbank in beginsel aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
9. Uit de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 22 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1664), volgt dat de bestuursrechter een nationale procedureregel buiten toepassing moet laten wanneer er omstandigheden zijn als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest van het EHRM van 19 februari 1998 om schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden te voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval van dergelijke omstandigheden niet is gebleken. Zij neemt daartoe met name in aanmerking dat eiser in principe aan de Italiaanse autoriteiten zal worden overgedragen. Als door welk beletsel dan ook de termijn voor overdracht niet wordt gehaald, zal Nederland het asielverzoek aan zich moeten trekken.
10. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaren. Aan beoordeling van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet meer toe.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.