ECLI:NL:RBDHA:2023:3610

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
NL22.14409 en NL22.14411
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak hebben eisers, van onbekende en Syrische nationaliteit, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvraag. Op 24 februari 2022 hebben zij afzonderlijk beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 21 april 2022 de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen twaalf weken een besluit te nemen. Aangezien de uiterste beslisdatum op 14 juli 2022 viel en er geen besluit is genomen, hebben eisers op 26 juli 2022 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn is verstreken en dat het beroep daarom ontvankelijk is.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de Staatssecretaris niet tijdig een besluit heeft genomen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers vastgesteld op € 418,50, die door de Staatssecretaris moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL22.14409 en NL22.14411

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [V-nummer]
van onbekende nationaliteit

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [V-nummer]
van Syrische nationaliteit
Mede namens hun minderjarige kinderen:
[naam] ,
geboren op [geboortedatum]
V-nummer: [V-nummer]
van Syrische nationaliteit
[naam],
geboren op [geboortedatum]
V-nummer: [V-nummer]
van Syrische nationaliteit
(gemachtigde: mr. S. Kalu),
hierna gezamenlijk te noemen: eisers.
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: S. Becks ).

Procesverloop

Eisers hebben op 24 februari 2022 (afzonderlijk) beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun asielaanvraag. Op 21 april 2022 heeft de rechtbank Den Haag verweerder opgelegd om uiterlijk binnen twaalf weken een besluit te nemen op de asielaanvraag van eisers. Eisers hebben op 26 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Verweerder heeft op 28 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. Op 21 april 2022 heeft de rechtbank Den Haag verweerder opgelegd binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres. De uiterste beslisdatum was daarmee 14 juli 2022. Het beroepschrift is op 26 juli ingediend. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken en de rechter daarmee ontvankelijk is.
4. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
5. In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (hierna: de Tijdelijke wet) is bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
6. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft zich in twee uitspraken van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) uitgelaten over de verbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet voor zover dat artikel de mogelijkheid uitsluit dat in de asielprocedure de staatssecretaris een dwangsom verbeurt wanneer hij na ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag (de bestuurlijke dwangsom) en dat de bestuursrechter bepaalt dat de staatssecretaris een in een uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt (de rechterlijke dwangsom). Naar het oordeel van de ABRvS is het uitsluiten van het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom niet in strijd met het Unierecht. Dit betekent dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet binnen twee weken na ingebrekestelling alsnog een besluit neemt op de asielaanvraag van de vreemdeling. Het afschaffen van de rechterlijke dwangsom in asielzaken heeft de ABRvS wél in strijd met het Unierecht geacht. Artikel 1 van de Tijdelijk wet is in zoverre onverbindend.
7. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat verweerder alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de ABRvS verweerder gevolgd in het standpunt dat een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-wekenmodel) passend is.
8. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 28 oktober 2022 aangegeven dat eisers zijn uitgenodigd voor de start van de algemene asielprocedure op 29 november 2022. Inmiddels zijn de acht weken sinds deze datum ruimschoots verstreken. Gelet op het tijdsverloop na de asielaanvraag, acht de rechtbank het van belang dat verweerder spoedig een beslissing neemt ten aanzien van de asielaanvraag.
9. Aangezien eisers nog niet nader gehoord zijn, zal dit voor de onderhavige zaak betekenen dat de rechtbank verweerder zal opdragen om binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden een beslissing op de aanvragen van eisers bekend te maken.
10. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 24 maart 2022 en het landelijke beleid (gepubliceerd op www. rechtspraak.nl) dat verweerder een nadere dwangsom van €250,- is verschuldigd voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van €37.500,-. De rechtbank kies voor een hogere dwangsom dan gebruikelijk is, omdat de uiterste beslistermijn van 21 maanden ruim is overschreden, terwijl verweerder nog geen aanstalten heeft gemaakt om te beslissen op de asielaanvragen.
11. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020 (ECLI:NL:RVS: 2020:1624) brengt een redelijke toepassing van de artikelen 4:17, eerste lid, en 8:55d, tweede lid, van de Awb in dit geval met zich dat verweerder één dwangsom verbeurt voor eisers gezamenlijk.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van hun (als samenhangende zaak aan te merken) beroepen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van N.G. Fuller, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden