ECLI:NL:RBDHA:2023:3603

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
SGR 22/6316
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek en verzet tegen niet tijdig beslissen door de gemeente Lisse

In deze zaak heeft de Roeivereniging Iris, gevestigd te Lisse, een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bij het college van burgemeester en wethouders van Lisse. Opposante heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op haar Wob-verzoek. De rechtbank heeft eerder, op 2 november 2022, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen negen weken een deelbesluit op het Wob-verzoek bekend te maken. Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld, omdat zij van mening is dat de rechtbank niet voldoende duidelijkheid heeft gegeven over de termijnen voor de deelbesluiten en dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de voorstellen van verweerder.

De rechtbank heeft het verzet behandeld op 2 februari 2023 en heeft geoordeeld dat verweerder de termijn om op het Wob-verzoek te beslissen heeft overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere uitspraak niet duidelijk was over wanneer verweerder volledig op het verzoek moest beslissen. De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat het toegestaan is om in deelbesluiten op een Wob-verzoek te beslissen, maar dat er wel duidelijkheid moet zijn over de termijnen. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van 2 november 2022 komt te vervallen.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om uiterlijk op 27 februari 2023 deelbesluit 2 en op 1 mei 2023 deelbesluit 3 te nemen. Tevens is verweerder een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat hij de termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan opposante moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, en is openbaar uitgesproken op 16 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6316 V
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2023 op het verzet en het beroep van

Roeivereniging Iris, te Lisse, opposante en eiseres,

(gemachtigde: mr. H. Wiersema).
en

het college van burgemeester en wethouders van Lisse, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M. van der Laar).

Procesverloop

Op 29 maart 2022 heeft opposante een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (de Wob) bij verweerder ingediend.
Opposante heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op haar Wob-verzoek.
Bij uitspraak van 2 november 2022 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen uiterlijk 9 weken na verzending van deze uitspraak een deelbesluit op het Wob-verzoek bekend te maken.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift in gediend.
De rechtbank heeft het verzet op 2 februari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Opposante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ook zijn haar penningmeester en oprichter verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A], waarnemer van zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. [1] De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat verweerder de termijn om op het Wob-verzoek van opposante te beslissen heeft overschreden. Daarom heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en verweerder een termijn opgelegd voor het nemen van het eerste deelbesluit.

Waarom is opposante het niet eens met de uitspraak?

2. Opposante is het niet eens met de termijn die de rechtbank verweerder heeft opgelegd. Zij voert aan dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de brief van verweerder van 30 oktober 2022, waarin verweerder voorstelt in drie deelbesluiten op het Wob-verzoek te beslissen. Opposante vindt de formulering deelbesluit in de uitspraak te vrijblijvend. Daarnaast heeft de rechtbank niet voorzien in een tijdspad waarin de andere twee deelbesluiten moeten worden genomen en hierdoor is onduidelijk wanneer uiteindelijk volledig op de aanvraag moet zijn beslist. Opposante verzoekt de rechtbank verweerder op te dragen om binnen elf weken na 2 november 2022 alle deelbesluiten kenbaar te maken, zodat op 18 januari 2023 volledig op de aanvraag is beslist. Gezien de duur van de Wob-procedure vindt opposante een extra termijn van twee weken voor verweerder om volledig op de aanvraag te beslissen meer dan voldoende.
Wat zijn de regels in verzet?
3. Verzet ziet op de vraag of de rechtbank ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van - in dit geval - het beroep van opposante. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in verzet beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposante op zitting te horen. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Zo ja, dan dient de rechter het verzet gegrond te verklaren zodat nader onderzoek kan plaatsvinden. [2]
4. Daar komt bij dat een beroep wegens niet tijdig beslissen in beginsel buiten zitting wordt afgedaan, omdat zo’n beroep vaak eenvoudig is. [3] De rechter hoeft meestal slechts vast te stellen wanneer de aanvraag is ingediend en daarbij de wettelijke beslistermijn op te tellen. De rechter heeft wel de bevoegdheid om een beroep wegens niet tijdig beslissen op zitting te behandelen. Deze bevoegdheid kan bijvoorbeeld gebruikt worden als niet duidelijk is of de beslistermijn is overschreden en, of en voor hoelang, de beslistermijn moet worden opgeschort als bedoeld in artikel 4:15 van de Awb.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (de Woo) in werking getreden, waarmee de Wob is ingetrokken. [4] Er is niet voorzien in overgangsrecht, wat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen.
Verzet
6. De rechtbank is van oordeel dat uit de uitspraak van 2 november 2022 niet duidelijk volgt wanneer verweerder volledig op het Woo-verzoek van opposante moet hebben beslist. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [5] volgt dat het is toegestaan om in deelbesluiten op een Woo-verzoek te beslissen en dat een gefaseerde aanpak niet in strijd is met de Woo. Uit de deelbesluiten moet blijken op welk deel van het Woo-verzoek wordt besloten en in het laatste deelbesluit moet worden vermeld dat hiermee volledig is besloten op het Woo-verzoek. Als de bestuursrechter bij een beroep tegen het niet tijdig beslissen een termijn moet vaststellen waarbinnen het bestuursorgaan alsnog op het verzoek moet beslissen dan dient die termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort te zijn. De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geen termijn opgelegd waarbinnen verweerder volledig op het Woo-verzoek moet hebben beslist en volstaan met het geven van een termijn voor het eerste deelbesluit. Hetgeen in verzet hierover is aangevoerd, maakt dat alsnog twijfel ontstaat over deze uitkomst. De rechtbank ziet hierin dan ook aanleiding om het verzet gegrond te verklaren. Dit betekent dat de uitspraak van 2 november 2022 komt te vervallen.
Kortsluiting
7. Partijen zijn op zitting gehoord. Naar het oordeel van de rechtbank kan een nader onderzoek niet verder bijdragen aan de beoordeling van het beroep. Tussen partijen is enkel nog in geschil de termijn waarbinnen verweerder volledig moet hebben beslist op het verzoek. De rechtbank doet daarom niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep. [6]
Beroep niet tijdig beslissen
8. Hoewel verweerder normaal twee weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen, ziet de rechtbank aanleiding om in dit geval een andere termijn te stellen. [7] Zoals hierboven al is overwogen dient de bestuursrechter een termijn vast te stellen die niet onnodig lang maar ook niet onrealistisch kort is. Ook als het bestuursorgaan dit dilemma heeft veroorzaakt, rechtvaardigt dit niet zonder meer dat zorgvuldigheid wordt opgeofferd aan snelheid. [8] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom er bijzondere omstandigheden zijn die een langere beslistermijn rechtvaardigen. In zijn brief van 30 oktober 2022 heeft verweerder toegelicht dat na een bespreking met eiseres op 20 oktober 2022 is gebleken dat het verzoek een groot aantal stukken behelst die onderzocht moeten worden en waarover in voorkomende gevallen derden moeten worden benaderd. De rechtbank twijfelt hier niet aan mede gelet op de formulering en reikwijdte van het verzoek. De rechtbank vindt het door verweerder voorgestelde tijdspad met drie deelbesluiten waarmee uiterlijk in week 18 van 2023 op het hele verzoek wordt beslist, niet evident onredelijk. Dit komt ook omdat eiseres geen inhoudelijke argumenten heeft aangedragen waarom dit tijdspad onnodig lang is, behalve dan dat verweerder te laat is met beslissen. Zoals hiervoor al is overwogen is het enkele feit dat verweerder te laat is met beslissen geen reden voor de rechtbank om een onrealistische termijn vast te stellen. Verder is gesteld noch gebleken dat het voor eiseres onoverkomelijk is om de termijn af te wachten. De rechtbank weegt daarbij mee dat verweerder met eiseres in gesprek is gegaan over de behandeling van het verzoek én verweerder volgens planning het eerste deelbesluit al heeft genomen.
9. Om het beslisproces voorspoedig te laten verlopen, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder twee termijnen op te leggen. Verweerder dient uiterlijk op 27 februari 2023 deelbesluit 2 (week 9) te nemen en uiterlijk op 1 mei 2023 (week 18) deelbesluit 3. Met deelbesluit 3 dient verweerder volledig op het Woo-verzoek te hebben beslist. Verweerder is opposante een dwangsom van € 100,- verschuldigd voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijnen worden overschreden, met een maximum van € 15.000,-. [9] De dwangsom geldt voor de termijnen gezamenlijk. Dit betekent dat de dwangsom begint te lopen op het moment dat verweerder de termijn voor deelbesluit 2 overschrijdt en deze doorloopt tot op het moment dat verweerder deelbesluit 2 heeft genomen. Als verweerder vervolgens ook de termijn voor deelbesluit 3 overschrijdt, gaat de dwangsom lopen tot het moment dat verweerder dit deelbesluit neemt. De totale dwangsom loopt niet verder door dan € 15.000,-.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
10. Het verzet en het beroep zijn gegrond. Verweerder heeft te laat beslist op het verzoek en dient te beslissen binnen de termijnen die de rechtbank in deze uitspraak heeft bepaald. Doet verweerder dat niet dan is hij een dwangsom verschuldigd aan opposante.
11. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het door opposante voor het beroep betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de vergoeding van de door opposante gemaakte proceskosten. De totale proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.046,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een verzetschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- bepaalt dat de eerdere uitspraak van 2 november 2022 vervalt;
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op om uiterlijk op 27 februari 2023 met in achtneming van deze uitspraak deelbesluit 2 te nemen op het Woo-verzoek van opposante en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
- draagt verweerder op om uiterlijk op 1 mei 2023 met in achtneming van deze uitspraak deelbesluit 3 te nemen op het Woo-verzoek van opposante en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan opposante een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de vergoeding van de proceskosten van opposante tot een bedrag van € 1.046,25;
- draagt verweerder op het voor het beroep betaalde griffierecht van € 365,- aan opposante te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2030, r.o. 1).
3.Zie artikel 8:55b van de Awb.
4.Zie artikel 10.1 van de Woo.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2348, r.o. 12.3 en 12.6.).
6.Op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb.
7.Zie artikel 8:55d van de Awb.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2348, r.o. 12.6).
9.Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en het landelijk beleid van de rechtbanken (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl).