ECLI:NL:RBDHA:2023:353
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen: niet-ontvankelijkheid van beroep
In deze zaak heeft eiser op 4 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 6 september 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 27 juni 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft het beroep echter gehandhaafd om te onderzoeken of er bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd. De rechtbank heeft de staatssecretaris verzocht om een verweerschrift, maar deze heeft hier niet op gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens besloten om zonder zitting uitspraak te doen op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Daarnaast wordt de vraag behandeld of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb uit voor besluiten op asielaanvragen. Eiser verwijst naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat deze uitsluiting in strijd is met het Unierecht.
De rechtbank concludeert dat de uitsluiting van de bestuurlijke dwangsomregeling in dit geval niet in strijd is met het Unierecht, omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat er geen vergelijkbare nationale procedures zijn. Hierdoor ontbreekt het procesbelang voor eiser, en wordt het beroep als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, omdat het beroep is ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag.